Ik weet uw werken
Christus, wandelend te midden van
de gouden kandelaren, is Degene Die
alles ziet en weet. Hij is de Gods Zoon.
De Vader heeft de Zoon gegeven
het leven te hebben in Zichzelven.
(Johannes 5:26). Hij is God. Van
hetzelfde wezen als de Vader en met
dezelfde deugden. Gods Zoon is
alomtegenwoordig, wijs, rechtvaardig
en alwetend. En dat zegt Hij ook tot de
gemeente van Efeze: Ik weet!
In onze tekst gaat het om het weten
van de werken. En dat is niet “enkel
wetenschap alleen” maar een weten
dat gepaard gaat met straf of beloning
al naar gelang de werken afgekeurd of
goedgekeurd worden.
Christus begint met wat goed is.
Allereerst uw arbeid. Er staat een
woord dat betekent: zware arbeid,
inspannend werk. Als de Heere een
mens gaat bekeren dan wordt de
schuldbrief afgegeven. Het wordt
nood in de ziel: zonder God en zonder
hoop in de wereld op weg naar de hel.
En zo’n schuldige ziel, gebogen onder
een vloekende wet en een toornend
God, gaat werken. Met vreze en beven.
Om de straf te ontgaan en om in Gods
gunst en gemeenschap te worden
hersteld. Hij kan met een openstaande
schuld God niet ontmoeten. Er moet
wat gebeuren! Hij moet met een Drieenig
God verzoend worden. Vanuit de
ingestorte liefde komt er een droefheid
over de zonden en een mijden van de
wereld. De mens tracht het op talloze
wijzen met God goed te maken.
Maar al zijn betaalmiddelen worden
door Hem afgekeurd. Ze worden
afgewezen omdat zij niet anders zijn
dan steekpenningen, bedoeld om de
Heere om te kopen. Met al zijn werken
vermeerdert de mens alleen zijn
schuld.
Werkgerechtigheid kan voor God niet
bestaan! Dat is wat in de Reformatie
weer is ontdekt: genade, genade
alleen. En genade wordt geleerd op
het schavot (Christopher Love). Om het hoofd
op het blok te mogen leggen. Om met
alles aan het einde te komen en aan
Gods kant te mogen vallen: “Heere,
zijt Gij met mijn doem gediend, zoek
Uw eer, ik heb het verdiend.” Verloren
onder het recht Gods. Om dáár, om
niet, Christus te ontvangen, Die de
Vader heeft genoeg gedaan door de
straf, de vloekdood, te doorlijden.
Christus heeft de schuld betaald en een
eeuwige gerechtigheid verworven.
Dat Offer alleen kan God behagen.
De mens die met Christus is verenigd
ontvangt om Zijnentwil de vergeving
der zonden en het eeuwig leven.
En uw arbeid …
“O grote Christus eeuwig licht! Niets
is bedekt voor Uw gezicht.”
Van binnen en van buiten liggen wij
allen open en ontbloot voor de ogen
van een heilig en rechtvaardig God. De
Heere mocht ons er eens een indruk
van geven van wat dát betekent!
De Heere weet alles van ieder mens.
In het bijzonder gaat Zijn oog over de
kerk en haar werken. Gods kerk wordt
aan het werk gezet. Het ware werk: de
arbeid der liefde! Om God te mogen
bedoelen, en er voor Hem alleen te
mogen zijn.
Die arbeid omvat veel en geschiedt
met ingespannen krachten. Zie ook de
kanttekening op 1 Thessalonicenzen 5
vers 9! En dat geldt voor het gehele
leven van de kerk: ingespannen én
zorgvuldig arbeiden.
Onder het vele dat gedaan moet
worden neemt het “gestadig leren en
vermanen” een bijzonder plaats in.
Het is het arbeiden in het Woord en de
leer. Die daartoe geroepen zijn hebben
dat gestadig, onophoudelijk te doen.
Zeker, het komt op de inwendige
onderwijzing aan, maar Gods dienaren
hebben de uitwendige middelen toe te
dienen. Zij moeten getrouw leren! En
eerlijk separeren tussen zijn en schijn!
Leren en onderwijzen.
Leren: de ontzettende doodstaat van de
mens; de weg der verlossing, door God
van eeuwigheid uit gedacht, om met
handhaving van Zijn recht helwaardigen
te zaligen; de borggerechtigheid van
Christus als de enige grond tot behoud
en tot verkrijging daarvan de noodzakelijkheid
van de ziels vereniging met
Christus. Leren: het dagelijks sterven
aan alles buiten God in Christus.
Leren: recht te doen, weldadigheid lief
te hebben en ootmoedig te wandelen
met God.
En nog zoveel meer. Leren en vermanen.
En dit alles ambtelijk én persoonlijk;
in de kerk én het gezin. Arbeiden! Het
mocht zijn: zo getrouw als de engelen
in de hemel.
Ds. W.J. Teunissen, Vriezenveen.