Het lot van de Kerk in goede handen

Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen, Psalm 73:24

Een van de kenmerken van het geestelijke leven is dat Gods kinderen zowel hun zonden en dwaasheden als hun genade en Godsontmoetingen beschrijven. In vele Bijbelheiligen komt dit duidelijk naar voren in hetgeen ze van hun leven en lotgevallen verhalen. Ook Asaf verheelt in deze Psalm zijn grote misgrepen niet. Maar hij belijdt met schaamte aan zijn opstandig en wrevelig bestaan gehoor gegeven te hebben. En zich zó tegen de leidingen van Gods voorzienigheid gekant te hebben alsof het ware dat de weg van de Heere niet recht was. Hij leidde toen zichzelf en liet zich leiden door zijn verdorven inzichten en vleselijke redeneringen.

Maar gelukkig voor Asaf en voor al Gods kinderen dat de Heere hen niet in die boze ongestalten laat voortleven noch daarin laat omkomen. Hij bracht Asaf terug met diepe schaamte en innerlijk leedwe.zen om hetgeen dat hij tevoren zo gretig aanvaard had en in zijn hart een ruime plaats gegeven had, nu met hete tranen aan Zijn voeten te bewenen. Hij werd nu onvernuftig en een groot, dat is: een walgelijk, beest bij God (vs. 22). Het werd hem nu een wonder dat de Heere hem te lief had om hier op aarde het lot van de goddelozen over hem te beschikken. Hij begeert nu niet meer een weg zonder tegenspoed of kruis - een weg van de goddelozen die met frisse krachten en zonder druk of tegenheid hun weg bewandelen -, maar hij geeft zich kinderlijk, vertrouwend en gelovig aan de leidingen van de Allerhoogste over.

Zo gaat Asaf dan de toekomst in: Gij zult mij leiden door Uw raad. Een man die nu voelt, als hij zichzelf leidt, loopt het verkeerd. Als hij zich door verdorvene denkbeelden laat leiden, verwart hij in de strikken die hij zelf spande. Hij vertrouwt zichzelf nu niet meer, maar heeft behoefte aan een Leidsman Die hem vasthoudt en hem niet door zijn eigen, maar door de Goddelijke raad voortleidt naar de eeuwige bestemming. Het is het beeld van een blinde die - omdat hij zelf niet zien kan - vastgehouden wordt door een leidsman die hem de weg wijst. Het is het beeld van een verdwaalde die bij de hand genomen wordt om op de rechte weg gebracht te worden. Het is het beeld van iemand die onbekend met de weg die hij gaat, gevaar loopt in kuilen en moerassen om te komen en daarom vastgehouden wordt door een ander, teneinde die gevaren te ontwijken.

Ziehier het beeld van mensen die in deze grote wereldwoestijn, in een land van kuilen en wildernissen, hun weg vervolgen. Mensen die wandelen door het land van hun vreemdelingschappen naar hun eeuwig tehuis. Zulken die door het ontdekkend licht van de Heilige Geest geleerd hebben dat ze zonder Leidsman dan hier verdwalen, dan ginds in strikken en netten verward raken, dan een bijweg inslaan die hen al verder van de hoge en rechte weg afleidt, om uiteindelijk in een eeuwige ondergang hun jammerlijk leven te eindigen. Eens gezet op de rechte weg hebben ze geen kracht noch wijsheid om die weg te houden. Ja, ze kunnen zonder Leidsman geen schrede voorwaarts zonder te dwalen en zonder af te wijken ter rechter- of ter linkerhand. Zouden zij naar hun eigen beleid de weg kiezen, dan zouden ze alle zwarigheden en moeite mijden en die plaatsen kiezen waarze gemakkelijk zonder stoornis hun weg konden vervolgen. Maar nu ligt juist de weg die de grote Leidsman voordat volk heeft afgebakend, door duistere dalen en oversteile klippen heen. Hun weg ligt door talloze bezwaren en benauwdheden, door moeite en verdriet, door zuchten en zorgen.

Zien we naar voorname Bijbelheiligen. Letten we op de weg van Jozef, die leidde door slaafse dienstbaarheid, banden en gevangenissen om tot verhoging en zegepraal te komen. Zien we naar de weg van David als wij hem in spelonken en op steenrotsen aantreffen, naar de weg van Daniël die ligt door de kuilen van de leeuwen, naar het lot van Lazarus of letten we op het weduwschap van Naomi en de zorgen van Jakob, dan zien wij in die overvloedige voorbeelden dat de Heere geen weg die met rozen bezaaid is, voor Zijn kinderen beschoren heeft. Maar dat de Heere hun dikwijls - meer dan andere mensen - een lijdensbeker op de hand zet die zij in de dagen van hun doorreizen hebben te ledigen, ja, tot de bodem toe uit moeten drinken.

En letten wij op hun geestelijke gesteldheid, veel van Zijn lievelingen worden geleid door en in geestelijke duisternissen waarin ze geen weg zien kunnen, maar als in dalen van schaduwen van de dood zuchten: Laat den put zijn mond over mij niet toesluiten (Ps. 69:16b) en mij zo voor eeuwig insluiten. Anderen hebben een weg te passeren door heirlegers van vijanden heen, wat hen doet uitroepen: Verlos mij van de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE (Ps. 58:7). Anderen weer voelen zich doodbrakende. Het is of de dood vanbinnen en vanbuiten ze dagelijks aangrijnst en ze elk ogenblik in die opengesperde kaken zullen verzwolgen worden. In huilende wildernissen en onder verberging riepen sommigen uit: Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet (Job 23:8). En anderen brulden het uit in de nachtelijke duisternis: Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen (Job 30:29).

En had dat volk nu geen Leidsman in al deze ver.sperde en onbegaanbare wegen, hoe zouden ze door Achors donkere wegen heen raken? Werden ze niet vastgehouden, ze zouden vallen en niet weer opstaan. Werden ze niet teruggebracht nadat ze afgedwaald waren, ze waren nooit meer terechtgekomen. Maar nu worden ze geleid, geleid door Zijn eeuwige raad. Wat is dat volk gelukkig, ook al kunnen ze in de moeite van dit leven uit een toegezegde gelukstaat niet leven en naar hun eigen goeddunken daarvan geen gebruikmaken. Als ze de weg terugzien die achter hen ligt, dan zijn die leidingen toch dikwijls wel duidelijk. Anders waren ze immers nooit die bezwaren en noden te boven gekomen? Maar nu staan ze nog tot op deze dag.

En nu? Ze gaan weer voort (...). Anderen werden afgelost in het afgelopen jaar, maar zij staan en wonen nog midden in de strijd. Ze leven in een bange tijd, uitwendig, waarin de wereldweeën niets anders dan duistere toekomsten voorspellen. Een tijd waarin de twist van de Heere met de volken van deze aarde al meer tot openbaring komt en die geen uitzicht geeft dat het zwaard in de schede haast zal weerkeren. Een tijd van verberging. Dagen van donkerheid voor Gods Kerk waarin het volk met Elisa aangaande het kind van de Sunamitische wel zeggen moet: De HEERE heeft het voor mij verborgen (2 Kon. 4:27). Wie ziet erdoor? Wie gelooft van ’s Heeren wege in de bevrijding en verschoning van ons land? De Heere heeft het verborgen. Hij heeft Zich als met een wolk bedekt. Het ware bukken wordt niet gevonden en Hij beneemt den getrouwen de spraak en der ouden oordeel neemt Hij weg (Job 12:20).

O, donkere, donkere tijden waarin de zwarte wolken zich samenpakken boven onze hoofden en de Heere van verre staat, zodat er geen openbaar gezicht gevonden wordt, zoals in de dagen van Samuël (1 Sam. 3:1). Nare tijden waarin de onheilspellende toekomst slechts aan kan duiden dat de Heere gereed staat om onste verderven en het loon van de ongerechtigheid naar de eis van het heilig recht op het hoofd van de schuldige te doen weerkeren. Volk van God, meer dan ooit hebt u in deze onrustige tijden nodig om geleid te worden. Zoek u toch vast te klemmen aan deze Leidsman, eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat u naar licht wacht, maar zie, het is duisternis (Jer. 13:16), naar een tijd van genezing, maar zie, het is verschrikking (Jer. 14:19).

En als het mogelijk nog banger wordt op aarde - wie weet wat [het komende] jaar ons brengen zal! - houd dan toch het oog op Hem Die Zijn volk leiden zal tot de dood toe. Wees niet moedeloos, niet slaafs bevreesd, maar steek uw kinderlijke hand uit en zeg: Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand (Ps. 143:10 ber.) Zoek meer met Hem in kennis te komen en nader aan Hem verbonden te worden, Wiens goedheid in nood en dood voor ons, Zijn volk, oneindig groot is. Houd u tevens verzekerd, zoals Asaf zegt: Aan het einde van die leidingen hier op aarde neemt Hij Zijn volk op in heerlijkheid. Al ware het dan dat uw huis door bommen verwoest werd, in het Huis zonder handen gemaakt, waar uw plaats door de Heere Jezus toebereid is, zal nooit geen vijandelijk geschut, geen geraas van boven of van beneden komen. Ware het dat uw lichaam verminkt of vaneengereten werd, al moest het door het vuur verteerd worden, dan zal er nochtans een wakend oog blijven over uw stofjes, die ten jongsten dage door Koning Jezus zullen opgewekt worden. En uw ziel zal terstond bij de dood opgenomen worden in heerlijkheid.

Houd u tevens verzekerd dat u zonder Zijn voorzienigheid niets overkomen zal, maar ook dat Zijn leidingen niet van u zullen wijken als al het schepsel u zal begeven en u de Jordaan zonder oevers zult pas.seren. Dan zal het Lam dat op de Troon zit, u leiden en u een Leidsman zijn tot levende Fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van uw ogen afwissen (Openb. 7:17).

Hier is tevens een duidelijke weerspiegeling van het grote gevaar dat de zodanigen bedreigt die zonder deze Leidsman hun weg op aarde vervolgen. O, wat een zorgen voor de tijd, voor hun eigen veiligheid, voor hun oude dag, ja, wat niet al. Maar ze leiden en weiden zichzelf zonder vrees. Ze gaan slechts voort om gevangen en gedood te worden. Ze zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld (Jud. vs. 12). Jammerlijke toestand, voorwaar! Zichzelf leiden is zichzelf verleiden en zo vallen in de handen van een rechtvaardig God. Geen opnemen in heerlijkheid bij de dood, maar een nederdalen in een jammerlijke poel die door de adem van de Heere wordt aangestoken als een zwavelstroom. Droevig om zo [het komende] jaar in te gaan. O, ontwaak nog uit den strik des duivels, onder welken u gevangen bent tot zijn wil (2 Tim. 2:26)

Volk des Heeren, het [komende] jaar zal u brengen wat de Heere over u bescheiden heeft. En wat ze dan brengen moge, alle dingen - ook nood en dood! - zullen u medewerken ten goede, tot Hij alle dingen voor u nieuw zal maken en dit oude - de oude aarde, de oude mens en de oude slang - voor eeuwig zal ophouden voor u te bestaan en u in het Nieuwe Jeruzalem uw God en Koning eeuwig zult eren.

Ds. M. Hofman (1873-1945)

(Overgenomen uit In het Spoor, 46e jaargang - nummer 5 - december 2022, pagina 265-267)

M.G. van der Hoeven

14 december 2022