Meditatie

„Heere, gedenk mijner...”
Lukas 23:42m

Als er ooit sprake mocht zijn van vrije genade, dan zeker aan het kruis van Golgotha. juist daar op die vreselijke plaats hoort ge zingen van het eeuwig welbehagen Gods. Immers hier hangt niet één moordenaar aan het kruis. Nee, het zijn er twee. Eén ter linker- en één ter rechterhand van Christus. Ze zijn beiden uit één lap gescheurd. Ze liggen beiden in Adam verloren. Ze zijn beiden in zonde ontvangen en geboren. Ze zijn beiden begrepen in dat onzalige uur van moord en doodslag. Beiden veroordeeld tot de verschrikkelijke dood des kruises. En nu hangen ze samen in hetzelfde oordeel. Beiden lasteren ze Christus ondanks dit hoogst ernstige uur. Maar ziet dan wat vrije genade vermag. Terwijl de één doorgaat met spotten, zwijgt de andere. Er vloeit een traan, er wordt schuld geboren. En straks klinkt dat ontroerende gebed op naar Christus: Heere, gedenk mijner. En dat heet nu vrije genade. Want hier kan geen vlees meer roemen. En vraagt ge dan naar de oorzaak van dit arme zondaarsgebed, dan wijst Gods Woord ons naar de nooit begonnen eeuwigheid. Daar heeft God de Vader Zijn erve verkoren. En onder die erve behoorde ook deze moordenaar. 0, liefgehad met een eeuwige liefde. Geschonken aan de teerbeminde Borg. Nogmaals vraagt ge naar de oorzaak van dit gebed van die smekeling aan het kruis, dan valt mijn oog op de middelste Kruiseling. Het is de allerbeminlijkste Borg en Zaligmaker. Voor goddelozen en doemwaardigen heeft Hij Zich overgegeven tot zelfs in de dood. En hoe vreselijk dit lijden voor Hem is, dat kan geen mensenwoord uitzeggen. Buiten het Paradijs hangt Hij onder het zwaarste oordeel. Van God en van mensen verlaten. Zijn rug is doorploegd. Zijn handen zijn doornageld. °God, hoe zwaar hoe smartelijk valt dit lijden voor Zijn gemoed! En vraagt ge voor wie Hij deze smartelijke beker drinkt? Niet voor vrienden. Niet voor beste mensen.

Ge ziet het uitgetekend in de moordenaar, het is voor vijanden. Hier aan het kruis ziet ge wat wij geworden zijn. We zijn van God afgevallen. Onderworpen aan een drievoudige dood. ja, een moordenaar van Gods deugden; een moordenaar van onze eigen gelukzaligheid. En daarbij, we zijn voor al die dingen blind. Net als die moordenaar bevinden we ons in hetzelfde oordeel. Misschien zijn we niet ver verwijderd van het uur van onze dood. De moordenaar spot en lastert in dit dodelijke uur. En wij? Ach, we mogen het dan wat bedekken met de mantel der vroomheid, maar in feite spot en lastert ons hele bestaan tegen God en Zijn deugden. En nu die vrije gunst. Daar is God de Eerste, Die een pijl afschiet in dat vijandige hart. Er wordt nood geboren. Nee, hij krijgt niet eerst met Christus te doen zoals in onze dagen. Hoort hoe hij schreit: 'Vreest gij ook God niet .. .' Het oordeel weegt in dat uur zo zwaar. Geen tijd meer om zich te veranderen. Hij valt het recht Gods toe: 'Wij toch rechtvaardiglijk. Wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben'. Een gezicht op Christus wordt hem geopend: 'Maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.' En zo met het gezicht op die dierbare Borg hoort ge hem bidden: 'Heere, gedenk mijner .. .' Nee, geen lang gebed. Niet een gebed van vele woorden. Een noodkreet uit een bang gemoed. Geen enkele vraag, geen enkele gunst is hij meer waardig. Slechts dat ene is zijn begeerte: 'Heere, gedenk mijner ...' Hoe groot is dat, één gedachte van een lijdende Borg.

Gedenk mijner. 0, om op dat Hogepriesterlijke hart een plaats te mogen kennen. Een geringste plaats! Het wordt die moordenaar straks vergund. ja, meer dan hij had durven hopen, wordt hem verleend. Hij mag naar het Paradijs. En dan samen met die dierbare Borg. Hij gaat hem zelfs voor. En straks wacht Hij op Zijn moegestreden kind. Vrije genade aan het kruis, het wordt ons in dit uur voorgehouden. Het zal toch wat zijn als straks een moordenaar u voor zal gaan. Nogmaals, niet voorname mensen gaan naar binnen. Arme zondaren, meer niet. Bedelaars aan Zijn genadetroon. Hoe groot dan als ge dat moogt worden. Een arme zondaar; maar dan met het gezicht op een lijdende Borg en Middelaar. En dan met een gebed op de lippen: 'Heere, gedenk mijner.' Dan wordt de rechtvaardige wel nauwelijks zalig. Dan wordt de weg nauw, de moeiten veel. Maar de rechtvaardige zal zalig worden. Door U, door U alleen. Om het eeuwig welbehagen.

Genà, 0 God, qenà, hoor mijn gebed;
Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden;
Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden;
Uw goedheid wordt noch paal, noch perk gezet.
Ai, was mij wel van ongerechtigheid;
Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden;
Zie mijn berouw, hoor, hoe een boet'ling pleit,
En reinig mij van al mijn vuile zonden.

Ds. E.Veenema