Minder zonden doen, groter zondaar worden

Regelmatig wordt de uitdrukking wel eens gebezigd dat Gods kinderen minder zonden doen en groter zondaar worden. Het is een uitdrukking die naar ik vernomen heb vroeger ontstaan is in het gezelschapsleven. Als ik deze uitdrukking hoor dan bekruipt me toch een gevoel van onbehagen. Waarom? Laten we als voorbeeld eens Simson nemen. Van Simson, David, Samuël, de profeten en anderen staat in Hebreeën 11:33-34 dat zij door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt, de kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.

Simson heeft gerechtigheid geoefend, dat wil zeggen niet alleen in het leiden van een rechtvaardig leven, maar ook in het oefenen van openlijke justitie, gelijk vele godzalige rechters en koningen hebben gedaan (kanttekeningen). Simson heeft gerechtigheid geoefend. Dat was diezelfde Simson die naar Gaza ging en aldaar een vrouw zag die een hoer was, en tot haar in ging (Richt. 16:1). Daarna kreeg hij een vrouw lief aan de beek Sorek, welker naam was Delila. Deze vrouw perste Simsom met haar woorden en viel hem moeilijk, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe. Uiteindelijk verklaarde hij haar zijn ganse hart dat hij een nazireër Gods was van moeders buik af en dat er nooit een scheermes op zijn hoofd was gekomen. Zijn zeven haarlokken worden afgeschoren met als gevolg dat de HEERE van hem week (niet dat er afval van heiligen is, maar dit ten aanzien van zijn kracht die weggenomen was en hetwelk een gave Gods was). Daarna werd hij geketend en in het gevangenhuis geleid door de Filistijnen.

Als wij nu eens Simson in de gevangenis hadden kunnen opzoeken en hem hadden gevraagd: Simson, hoe is het nu met je gesteld? Had hij dan geantwoord dat hij minder zonden heeft gedaan en groter zondaar is geworden? Weet u wat hij geantwoord zou hebben: "Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Want hetgeen ik doe, dat ken ik niet, want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik (Rom. 7:14-15)." Weet u wat hij nog meer geantwoord zou hebben: Ik dank God door Jezus Christus onze Heere (Rom. 7:25), die mij geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligemaking en verlossing. Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in de Heere (1 Kor. 1:30-31)." Simson heeft ingeleefd, wat al Gods volk meer en meer inleeft: ik ben een groot beest bij U. Dat is geen lot, maar schuld! Dat volk IS vleselijk, en het BLIJFT vleselijk, verkocht onder de zonde. De wet is namelijk geestelijk en een oordeler, niet alleen van doen en laten, maar ook van onze gedachten. We vermeerderen dagelijks schuld met schuld. De Heere Jezus heeft zijn discipelen het volmaakte dagelijkse gebed gegeven waarin staat: en vergeef ons onze schulden. Gods volk blijft in zichzelf goddeloos en heeft Christus tot haar gerechtigheid.

En hoe was het bij David? Wat klaagt hij in Psalm 40? Want kwaden, tot zonder getal toe, hebben mij omgeven; mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten. Het behage U, HEERE, mij te verlossen; HEERE, haast u tot mijn hulp (Ps. 40:13-14). En in Psalm 31? Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd (Ps. 31:11).

Ook Simson had de Geest van Christus, naar de inwendige mens (dat is de nieuwe mens in Christus). Simson was echter totaal afhankelijk van de werking van de Heilige Geest. Als het vlees de overhand krijgt dan ligt Simson bij Delila, ligt David bij Bathseba, heeft Salomo honderden vrouwen. Al deze gekenden des Heeren waren al behoorlijk op volwassen leeftijd toen ze in deze zonden vielen. Allen zouden geen verstand hebben van de uitspraak: minder zonden doen, groter zondaar worden. Ze zouden wel verstand hebben van meer zonden ontdekken (graaf maar dieper en u zult meer gruwelen vinden). Als er een opwas in de genadekennis van God in Christus is dan gaat dat hand in hand met meer en meer walgen van jezelf, van dat lichaam der zonde (het lijk van de oude mens die meer en meer stank gaat verspreiden). Dit alles is echter geen vrijbrief om te zondigen zoals de apostel zegt: Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn (de oude mens is gestorven), hoe zullen wij nog in dezelve leven? (Rom. 6:1-2). Ook Simson wilde Gode behagen (nieuwe mens) door de Heilige Geest (die niet zondigt), maar hij vond ook deze wet in hem: Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij (Rom. 7:21). Ik nu doe datzelve niet meer maar de zonde die in mij woont (Rom 7:20). Verstaat u dat?

En dan Simsons sterven. In de gevangenis, met uitgestoken ogen, begon zijn haar weer te groeien zoals het was voor hij geschoren werd. U ziet, Hebreeën 11:33-34 gaat opnieuw in vervulling. Zijn kracht komt terug en hij gaat stervende gerechtigheid oefenen. Zijn handen vatten de beide pilaren en hij zei: Mijn ziel sterve met de Filistijnen en hij boog zich met kracht, en de tempel van Dagon viel op de vorsten en op al het volk, dat daarin was. En de doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer dan die hij in zijn leven gedood had (Richt. 16:30). De HEERE verhoorde het gebed van Simson en net als de muren van Jericho die door het geloof gevallen zijn, vallen hier de muren van het huis van Dagon door het geloof. Hier werd beoefend door genade: Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelf (dat heeft Simson ingeleefd en geheel Gods volk met hem), zo zij niet in de wijnstok blijft, also ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen (Joh. 15:4-5). Zonder Hem kunnen we niets doen wat Gode behaagt. De leer van minder zonden doen houdt in dat als de mens maar lang genoeg op aarde leeft dat ze steeds meer zonden te boven komt en steeds heiliger wordt. Dat is de tegenwoordige heiligmakingsleer die steeds meer opgeld doet en dat is puur rooms. Weg met die heiligingskrukken zou Kohlbrugge zeggen!

Wat is het toch een heerlijke leer, al liggen wij midden in de dood, toch volkomen rein en heilig in Gods ogen. Hoe dan?
Ik niets, Jezus alles! ik een zondaar, Hij heilig! ik een goddeloze, Hij de Rechtvaardige, Die mij rechtvaardig maakt! Alles, wat ik niet heb, dat heeft Hij, en daar Hij het heeft, heb ik, indien ik gemeenschap met Hem heb, alles, wat Hij heeft en daarom bid ik: "Heel mijn dorre hand van het geloof dag aan dag!" En dan heelt Hij ook de dorre hand, zodat men in de kracht van de Heilige Geest en van het geloof uit Zijn volheid nemen mag (Kohlbrugge in de zevende leerrede over de Handelingen der Apostelen). En daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is; ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van de troon Gods (Hebr. 12:1-2).

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"