Jakob was reeds een kind van God in de moederschoot (slot)

Piet Burggraaf heeft een artikel "Inlegkundige duimzuigerij over Jakob weerlegd" geplaatst (klik hier) waarin hij het artikel van mijn hand "Jakob was reeds een kind van God in de moederschoot" (klik hier) tracht te weerleggen. We willen met dit artikel hierop afsluitend reageren.

Comment
Burggraaf spreekt over vervroomde inlegkunde over het leven van Jakob voor zijn bekering te Bethel. Dit verwijt is geheel onterecht omdat hij van Bethel de eerste bekering van Jakob maakt, terwijl het een herhaling en bekrachtiging is van eerdere beloften die God aan vader Izak gedaan had, en waarbij Jakob tevens nieuwe beloften van God kreeg. Hetgeen geschiedt is bij Bethel (beziende de hele context) gaat niet over de eerste bekering van Jakob. Nu gaat het er inderdaad niet om, om over Jakob te disputeren, want hij juicht reeds eeuwen en eeuwen voor de troon Gods.

Woord vooraf
Burggraaf spreekt over een van de eerste contacten die we hadden en verwijt mij een woordje uit zijn dagboek 'Komt herwaarts tot Mij' muggeziftend te hebben betwist. Hier klopt helemaal niets van. Tegelijk zegt hij niet te weten om welk woordje het ging, welnu dat weet ik nog wel. Hij doelt op mijn vraag uit juni 2008 over Bethel en Pniël. Burggraaf noemde het toen zelfs een terzake doende vraag en nu noemt hij het ineens muggenzifterij. Nu haalt hij er ineens Jesaja 29:21 bij alsof ik hem toen strikken heb gelegd met mijn vraag. Dan had hij deze tekst toen moeten opvoeren. Het is een valse beschuldiging die Burggraaf hier uit en een christen onwaardig.

Burggraaf spreekt over zijn honderden brieven die hij ontving, spreekt over vleselijke preekpublicaties, over mijn onbijbelse houding in de HHK en mijn zogeheten vijandige zelfrechtvaardigingsbrief tegen hem, enz... Wat zullen we hierop zeggen? Ik kan niet tippen aan al die brieven die hij ontvangen heeft dus nadoen daarin kan ik hem zeker niet. Burggraaf heeft een roeping gekregen om sinds 2009 te preken, dat is een bijzondere roeping die niet al van Gods kinderen krijgen, maar dat is wat anders dan de roeping aller gelovigen om als een Bereër te onderzoeken of hetgeen gesproken of geschreven wordt naar Gods Woord is en publiekelijk te reageren tegen publiekelijke zaken binnen kerkelijk Nederland (voorzover dat in ons vermogen ligt). Wat betreft de HHK (waar ik overigens geen lid meer van ben wegens kerkelijke tuchtuitspraken), hiervoor verwijs ik naar diverse publicaties op mijn website en ga dit allemaal niet herhalen. Burggraaf noemt het allemaal hoogkerkelijk geveins. Dat ligt voor hem. Hoogkerkelijkheid is me geheel vreemd en ik voel me er ook niet door aangesproken. Hij ervaart het direct als vijandschap als je hem confronteert met eigen uitspraken in mijn artikel van begin 2015 over het verblijven in een kerkverband.
Wat betreft de opmerking over preken van dominees op de website. Burggraaf heeft ook een preek van ds. Roodsant staan op zijn website en ook nog met een bericht erbij dat hij het in mp3 zou publiceren. Ik zal het maar geen vleselijke preekpublicatie noemen, want of je nu 1 preek publiceert of 100 maakt geen verschil. Ook heeft hij ooit preken van DRV-student Smit geplaatst. Waarom dan al dat gescheld over vleselijke preekpublicaties?

Terecht punt van Burggraaf is wel dat predikanten publiekelijk zwijgen aangaande de SGP, RD, kerkelijke zonden enz... Al heeft ds. Roos mij gemeld dat hij zijn stem niet meer uitbrengt en dat er één weg is, namelijk de troon der genade. De Heere regeert en gelukkig houdt Hij het geloof daarin Zelf in stand. Met dat beginsel heeft hij ook onlangs in Dirksland gesproken en niet voor maar tegen de SGP alsmede het politieke bedrijf in het algemeen, aldus ds. Roos. Ds. Roos kun je dus geen SGP-dominee noemen. Wat echter gemist wordt is om publiekelijk in preken deze zaken aan de orde te stellen. Dat heeft niets met een tijdrede te maken, maar met het preken van de Gerechtigheid en het preken tegen de ongerechtigheid. Zo spraken Gods knechten altijd. Het is wat dat betreft allemaal ingezonken. Geve de Heere het vuur van de Heilige Geest dan zal dat niet uitblijven.

Burggraaf zet ds. W. Roos bij de ketters op grond van zijn dwaling inzake Jozef en Maria. Dat kan ik niet voor mijn rekening nemen hoezeer hij ook dwaalt in zijn uitleg in de betreffende preek. Burggraaf legt de vervloeking in Galaten 1 op ds. Roos en dat zal hij moeten verantwoorden voor God. Die vervloeking geldt alleen valse leraars. Ds. Roos preekt nog altijd de dood in de eerste Adam (afgesneden zaak) en het leven in Christus Jezus, de Tweede Adam, en kan geen ketter genoemd worden. Dus de tekst uit Tit. 3:10 is in het geheel niet van toepassing in dit geval. Een ketter is iemand die een valse leer hardnekkiglijk drijft en voorstaat, zo schrijven de kanttekeningen bij dat vers. Hoe ga je dan om met Philpot die een on-Bijbelse doopvisie had waaraan hij hardnekkig vasthield? Dan moet je Philpot ook bij de ketters plaatsen. Geen enkel kind van God zal dat voor zijn/haar rekening kunnen nemen, want Philpot preekte de leer die naar de godzaligheid is: Wet en Evangelie.

Burggraaf gaat de heer Kleen erbij halen op de voor hem gebruikelijke manier en begint over back-fire-eigenschappen van een sting-ray. Laat Kleen er maar buiten zou ik zeggen en praat maar gewoon Nederlands (al begrijp ik dat als je in Canada woont ook bepaalde uitdrukkingen overneemt). Wat hij, denk ik, bedoelt te zeggen is dat wanneer de pijlstaartrog (stingray) wordt aangevallen door een roofdier of iemand op hem stapt, dat dan de lange staart omhooggezwaaid wordt (backfire), met aan het eind daarvan een scherpe stekel. De staart met stekel van Burggraaf is wel erg lang, want hij slaat vanuit Canada tot in Nederland, maar met dit 'burggraafiaans' betoog heeft hij mij niet geraakt. Voor elk kind Gods geldt dat het van hel naar hemel gaat, daarop is Jakob (en ook David) inderdaad geen uitzondering. Dat betwist ik ook helemaal nergens, want dat is de leer der Schrift en de bevinding der heiligen. Het verwijt over het beplakken van Jakob met een pauselijke schijngeboorte is dan ook ongegrond.

Burggraaf wil me vooralsnog niet in de categorie van ketter Kleen plaatsen en ik zou doorlopend met GPPB-kalveren ploegen wat door diverse broeders onafhankelijk van elkaar diverse keren zou zijn bevestigd. Of Burggraaf mij nu wel of niet in de categorie van ketter Kleen plaatst verschilt mij in het geheel niet. Dien de Heere prijst, die is beproefd (2 Kor. 10:18). Helaas is het laster van de bovenste plank, maar daarvan zei wijlen ds. G. Boer al: daar fiets je altijd achteraan. Overigens staan de GPPB-kalveren niet bij mij in de wei, en ik hoef ze dus ook niet te onderhouden.

Terzake
Burggraaf komt ineens terzake. Hij koppelt mijn reactie op de preek van Burggraaf aan mijn 'koehandel' met ds. W. Roos over Maria en Jozef. Dit heeft natuurlijk niets met elkaar te maken. Hij beeldt zich maar wat in. Het heeft ook in het geheel niets met een verdachtmaking te maken. Burggraaf volgt in zijn uitleg eerder de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) waar Hosea 12:4 begint met de woorden: "Al in de moederschoot heeft hij zijn broer beetgenomen", terwijl deze tekst toch echt in het kader van de bijzondere weldaden Gods moeten worden geplaatst zoals ook de kanttekeningen aangeven. Jakob werd tot voorbeeld gesteld van waarachtige bekering, en dat voorbeeld begint in de moederschoot waar hij (Jakob) zijn broeder (Ezau) bij de verzenen hield.

Burggraaf stelt dat ik het eerstgeboorterecht een zaligmakende lading geef en suggereert dat ik zou leren dat Jakobs zaligheid niet gegrond was in de gerechtigheid van Christus. Waar leer ik dat Jakobs zaligheid in een aartsvaderlijke zegen in de vorm van het eerstegeboorterecht ligt en niet in de gerechtigheid van Christus? Ook dit is wederom een valse voorstelling van zaken die Burggraaf aanvoert. In Hebreeën 12:16 gaat de apostel in op het eerstgeboorterecht wat door Ezau werd veracht. Het recht van de eerstgeboorte gaf niet alleen voordeel in de familie over de andere broeders, maar was ook een voorbeeld van alle geestelijk voordeel in het huis Gods (kanttekeningen). Dit was echter niet van toepassing op Ezau al had hij in eerste instantie het eerstgeboorterecht. In vers 23 spreekt de apostel over de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn. Al was Jakob niet een eerstgeborene naar de natuur, hij was het wel naar genade door verdiensten van de Eerstgeborene uit de doden, en daar was de strijd in de moederschoot en het houden van de hiel van Ezau bij de geboorte al een bewijs van. Het eerstgeboorterecht wat door Ezau was veracht om spijze komt Jakob toe en dat wordt bevestigd door de zegening van Izak aan Jakob vóór Bethel. De HEERE sprak tot Rebekka dat er twee volken in haar buik zijn (dus niet pas na de geboorte ontstaan)! Dit betreft niet alleen natuurlijke volkeren maar ook Gods volk versus de verworpenen. Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat (Mal. 1:2, Rom. 9:13). Calvijn schrijft bij Genesis 25:33 het volgende:"Jakob handelt niet wreed met zijn broeder, want hij ontrooft hem niets, maar verlangt slechts bevestiging van het hem van Godswege geschonkene recht, en doet dit met het vrome doel, om het geloof aan zijn uitverkiezing daardoor te versterken."

Burggraaf spreekt over het 'samen-stieten' in de moederschoot van Rebekka alsof ik dat feit op zich als de strijd tussen de nieuwe mens Jakob en de oude mens Ezau aanmerk. Dat zeg ik nergens, al schrijven de kanttekeningen bij dit vers wel als betekenende de scheiding en vijandschap van deze twee kinderen en hun nakomelingen. Burggraaf moet het hele artikel en de bijlage lezen en dan ook bezien dat de strijd tussen het Vrouwenzaad (Christus) en het slangenzaad ook in Gods volk bewaarheid wordt, waar de strijd in de moederschoot en het houden van de hiel van Ezau door Jakob al op wijst. Kohlbrugge sprak in een preek over het brandofferaltaar (18 Maart 1859 ’s voormiddags) de volgende woorden: "Het leven wil vergeving van zonden, buiten twijfel. Maar de zonde is voor het leven ook een plaag, een ontering. Het geestelijke leven heeft zijn gevoel van eer en vrijheid, dat kan niet lijden, dat het getiranniseerd of onteerd wordt. Zo strijden vlees en geest, leven en dood, eer en ontering tegen elkaar, zoals Jakob en Ezau met elkaar streden onder één moederhart." Hosea 12:4 gaat wel degelijk over de bijzondere weldaden Gods vanaf de moederschoot naar Bethel en Pniël, zoals de kanttekeningen bij dit vers ook beschrijven. Dat heeft niets met inlegkunde te maken. Lees de hele context van Hosea 12 zou ik zeggen. Als Jakob niet als voorbeeld van waarachtige bekering aan het volk Israël werd gesteld door de profeet dan had de Heilige Geest het begin van Hosea 12:4 (in moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen) wel weg kunnen laten als hij in de moederschoot nog onbekeerd was.

Burggraaf stelt dat ik Genesis 25:22-23 geïsoleerd toepas op Jakob en Ezau, en dat het daar gaat over de strijd tussen het Vrouwenzaad en het slangenzaad, waarvan het samen-stieten tussen Jakob en Ezau in de schoot van moeder Rebekka slechts een voorteken was van hetgeen er in de toekomst zou gebeuren, maar het was nog geen feit. Hij zegt verder dat we in het gedeelte van Obadja iets zien van de vervulling van hetgeen de HEERE aan Rebekka had geopenbaard en dat dit heel de wereldgeschiedenis tekent, want geestelijk gezien zijn er maar twee volken op deze aarde, nl. Gods volk en de vijanden van Christus. Wat hij me verwijt over geïsoleerd toepassen werp ik verre van mij. Die strijd tussen de twee volken was echter al aan de gang in de moederschoot van Rebekka! Dat leert Gen. 25:22-26 en Hosea 12:4. Twee volken ZIJN in uw buik sprak de HEERE tot Rebekka, zoals we hierboven al hebben aangehaald. Het gaat niet alleen over de toekomst maar ook over het heden in de moederschoot. Calvijn schrijft bij Genesis 25:24 het volgende: "Mozes zegt, dat de inwendige strijd in de moederschoot geduurd heeft tot op het baren. Want niet door het toeval kwam het, dat Jakob zijns broeders hiel greep en trachtte eerst uit te komen. Met dit teken heeft de Heere betuigd, dat niet terstond de uitwerking van zijn verkiezing uitkomt, maar dat veeleer de weg vol is van strijd en moeilijkheden. Zo viel aan Ezau een naam ten deel naar zijn ruwheid, omdat hij reeds van zijn eerste kindsheid af mannelijk was gevormd, maar Jakobs naam betekent, dat die reus met zijn woeste kracht na vergeefse worsteling is overwonnen."

Burggraaf verwijt dat ik Jakob de hielenlichter in de schoot van zijn moeder "de nieuwe mens" en Ezau "de oude mens" noem, die met elkaar in gevecht zijn, en dat dit soort Schriftvervalsende inlegkunde de vrucht is van roepingloze betweterij en dat ik moet ophouden om dit uit mijn duim te zuigen. Laat ik duidelijk zijn. Jakob betekent hielhouder en geen hielenlichter! Hielenlichter maakt Ezau ervan. Dat doet de duivel ook altijd, want die maakt altijd Gods volk verdacht. Al was hij in zichzelf wel een hielenlichter zoals we dat allemaal van nature zijn en ook na ontvangen genade blijven (vleselijk, verkocht onder de zonde). Daarmee strijken we de zonden van Jakob niet glad. Izak zegent Jakob met de woorden: "Zo geve u dan God enz...". Ezau wordt gezegend zonder dat God genoemd wordt. Hier komt ook al het onderscheid openbaar tussen Jakob en Ezau (nog vóór Bethel). Bethel was een bevestiging door de Heere van de beloften die eerder aan zijn vader waren gedaan. In Bethel droomde Jakob en de Heere sprak tot hem en bevestigde de belofte en gaf nieuwe beloften. Dat doet de Heere niet aan oude mensen! De beloften Gods zijn in Christus ja en amen en worden en zijn van toepassing op Gods volk. God geeft zulke dromen te Bethel Zijn beminde als in de slaap (Ps. 127:2), en niet aan Zijn vijanden (al ontving ook Abimelech een droom maar dat was ten beste van de Zijnen zoals de kanttekening bij Gen. 20:3 aangeeft). De vruchten van de levendmaking met Christus bleken al in de moederschoot van Rebekka en ook in de moederschoot van Elisabeth om een ander voorbeeld te noemen. Je kunt het ontkennen in het geval van Jakob maar dan heb je toch de Schrift niet aan je zijde. Ik begrijp werkelijk niet waarom Bethel als eerste bekering van Jakob moet worden gezien omdat de Schrift duidelijk leert dat dit niet het geval is. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen lijnen te trekken zijn naar de eerste bekering. Zeker wel.

Burggraaf stelt verder dat ik Hosea 12:4-5 opvoer om mijn inlegkunde kracht bij te zetten: "In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te Bethel vond Hij hem en aldaar sprak Hij met ons." Wat schrijven zelfs de kanttekeningen? De patriarch Jakob, hunlieder voorvader, van welke hier enige wonderlijke geschiedenissen en bijzondere weldaden Gods, aan hem en door hem aan hen allen bewezen, verhaald worden, om deze zijn ontaarde kinderen vanwege hun ondankbaarheid te beschamen. De tekst "Te Bethel vond Hij hem" wordt door Burggraaf aangegrepen om zijn uitleg te rechtvaardigen dat Jakob daar als een goddeloze werd gerechtvaardigd. Burggraaf maakt van het vond HIJ hem dat dit de waarachtige bekering betreft, hetgeen echter in tegenspraak is met hetgeen vóór Bethel is geschiedt. Denk dan ook aan de zegen die hij ontving van Izak in Gen. 27 en in het begin van Gen. 28 voor Jakobs vertrek naar Paddan-Aram. Calvijn schrijft bij Gen. 27:29 het volgende: "Hierop ziet de gehele zegening kort samengevat, dat God zich in alles voor Zijn knecht Jakob een weldoend Vader betoont, hem tot een vorst stelt en tot hoofd van het heilige en uitverkoren volk. Om hem met Zijn kracht te beschermen en te verdedigen, en zijn geluk te beveiligen tegen allerlei van vijanden." Ook de kanttekeningen wijzen niet op de eerste bekering van Jakob te Bethel maar op een droom die God extraordinair hem toezond, om hem enige verborgen en heilige zaken te openbaren. Ook Johannes Calvijn, Matthew Henry en Köhlbrugge gaan niet mee in de leer van Burggraaf. Dezulken te noemen zal hij dan wel weer ploegen met andermans kalveren noemen, maar daar heeft het niets mee te maken. De apostel Judas spreekt over het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. Calvijn, Henry en Luther vallen daar ook onder, en als je daarvan citeert heeft het niets te maken met ploegen met andermans kalveren of dat we zelfs niets te zeggen zouden hebben.

Burggraaf zegt dat Gods Woord nooit bewezen kan worden met wat oudvaders leren vanuit hun eigen optiek, en dat ik de godgeleerde Kohlbrugge opvoer om mijn betoog kracht bij te zetten, terwijl ook Kohlbrugge over Jakobs bekering spreekt in het kader van Bethel (Gen. 28:10-16). Dat Kolhbrugge in zijn uitleg over de aanloop van Jakob te Bethel Comriaanse trekken vertoont en dat in meer van zijn preken doet, is publiek bekend, maar dan moet Kohlbrugge en wie het ook moge zijn, opzij gezet worden, omdat de Schrift het einde is van alle tegenspraak aldus Burggraaf. Burggraaf heeft gelijk dat de Schrift het einde is van alle tegenspraak, maar we mogen wel predikers aanhalen die de Schrift naar de zin en mening van de Heiligen Geest hebben uitgelegd! Nu moet ook ineens Kohlbrugge het ontgelden omdat het niet in het straatje van Burggraaf past. Dat zal voor Calvijn en Matthew Henry dan ook wel gelden. Dat Jakob voor Bethel al waarachtig bekeerd was wordt door Burggraaf bestreden door te zeggen dat hiermee de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze in discrediet wordt gebracht. Dat is geheel niet in het geval. Dat was bij Simson, David, Johannes de Doper e.a. ook niet het geval waarvan gold dat ze reeds in de moederschoot bekeerd waren. Van EEN geldt dat er geen eertijds was en dat was van de Heere Jezus Christus. Wat zegt David? Ik ben in zonde ontvangen en geboren. Over een eertijds gesproken!

Burggraaf begint vervolgens over de morele oprechtheid van Jakob (er staat dat hij oprecht was) en noemt Noach waar staat dat hij oprecht was en met God wandelde (Gen. 6:9). Bij Jakob slaat het daar alleen op zijn karakter eigenschap. Jakob mocht dan moreel oprecht zijn, dat wil zeggen ‘zachtaardig van karakter', maar als hielenlichter komt Jakob bij het ziekbed van zijn vader als een profane leugenaar en brute misbruiker van Gods Naam openbaar en krijgt hij Ezau als bloedwreker-type achter zich aan, omdat zijn schuld nog open stond voor God. Dat maakt nu juist het wonder van vrije genade des te heerlijker, want God is een God Die de goddeloze rechtvaardigt en dat gold in Jakobs geval te Bethel, waar de zon was ondergegaan. Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was; daarvan mocht de verloren Jakob te Bethel een onderwerp zijn. Einde citaat.
Hierop wil ik zeggen dat, hoewel het woord oprecht in het verband zeker slaat op het karakter van Jakob (hier verwijs ik ook naar in de bijlage bij het eerdere artikel), er meer over te zeggen is. Burggraaf gaat nu ineens het gedrag van Jakob aanvoeren om zijn onbegenadigde staat vóór Bethel te bewijzen. Het gedrag doet echter in het geheel niet mee in het rechtvaardig zijn voor God. Vreemd dat Burggraaf nu ineens het gedrag aanvoert om de onbegenadigde staat van Jakob vóór Bethel te bewijzen. Doorgaans hoor ik andere taal van hem. Ezau was type van de vijand (en ook letterlijk) van Gods ware volk, zoals ook Salomo onderwijst met de woorden: "Bloedgierige lieden haten de vrome, maar de oprechten zoeken zijn ziel (Spreuken 29:10)". Zo leert deze hele geschiedenis met de twee volken in de buik van Rebekka en het vervolg. Ezau wordt door Burggraaf als bloedwreker-type gezien omdat zijn schuld nog open stond, maar Bethel wordt dan niet als type maar als de ware eerste bekering van Jakob gezien. Daar wringt zich iets. Als Ezau als type van de Wet wordt gezien dan moet je Bethel ook als type van de toepassing van het Evangelie in de eerste bekering preken. Als welke type preekt hij Ezau dan in het leven van Jakob na Bethel?

Slot
Tot slot wil ik nog kort ingaan op het onderschrift bij de preken van Burggraaf van 29 april 2018, waar hij schrijft: "Degenen die Jakob met een pauselijke schijngeboorte beplakken in de moederschoot, ondermijnen de leer der Goddelijke uitverkiezing en de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze in het leven van Jakob. Dezulken worden daarin goebeliaans toegejuicht door aartsketter-papegaai, Alexander de kopersmid, die met zijn judaspraktijken en duivelse lasterpraat zich het helse vuur waardig gemaakt heeft (Matth. 5:22)..., terwijl Gods Woord zwart op wit bewijst dat er tussen Jakob en Ezau in de buik van Rebekka geen enkel geestelijk onderscheid aanwezig was, aangezien de ongeboren Jakob geen goed en de ongeboren Ezau geen kwaad gedaan had en andersom (Rom. 9:11). Het is God Die aan Rebekka Zijn eeuwig onderscheidsbesluit bekend maakt tussen die beiden, waarvan Jakob de zaligmakende toepassing ontving te Bethel en Ezau van eeuwigheid door God gehaat en verworpen blijkt te zijn. Van Simson, Jeremia, David en Johannes de Doper staat o.a. wel duidelijk geschreven dat zij in de baarmoeder wedergeboren zijn geworden, echter niet door heilige ontvangenis, want zij allen zijn in zonden ontvangen en daarna wedergeboren in de moederschoot, aangezien alleen het Kindeke Jezus door de heilige ontvangenis des Heiligen Geestes ontvangen en geboren is."

Burggraaf moet ik nu toch echt terechtwijzen met zijn beschuldiging van pauselijke schijngeboorte. Hij verwijst naar Romeinen 9:11 en meent dat hij deze tekst "Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende" kan gebruiken om te bewijzen dat Jakob en Ezau in de moederschoot allebei onbekeerd waren. Wat de Heilige Geest hiermee beduidt is dat God onderscheid maakt waar in het geheel geen onderscheid is! Werken (goed of kwaad) doen dus in het geheel niet mee in het rechtvaardig zijn voor God, en zelfs de beste werken van Gods volk zijn met zonden bevlekt. Alle vrucht is uit Christus. Jakob is in zichzelf goddeloos en Ezau ook. Ook na ontvangen genade (al is het in de moederschoot) blijft vlees vlees en dat wordt niet bekeerd, dat komt ook in het leven van Jakob wel openbaar. De tekst die hij aanhaalt zegt dus helemaal niets over de geestelijke staat (bekeerd of onbekeerd) van de mens, maar zegt alles over de genadige verkiezing door God! Inderdaad is bij geen enkel kind van God sprake van een heilige ontvangenis, maar eerst schrijft hij dat Johannes de Doper en David geen eertijds hebben gehad (dan suggereer je wel degelijk een heilige ontvangenis)! Maar ik ben verheugd dat hij dat nu rechtzet. Verder laten toejuichingen van wie dan ook mij siberisch koud. De Heere Jezus werd van allen geprezen (Luk. 4:15) en vervolgens wilden ze Hem van de steilte afwerpen (Luk. 4:29). Zo ook Zijn volk, want ze dragen de littekenen van de Heere Jezus in hun lichaam (Gal. 4:17).

Hierbij wil ik het laten en Burggraaf wens ik wederkerig veel ontdekkend licht en eerlijk-makende genade toe. De beschuldiging van Burggraaf dat mijn artikel inlegkundige duimzuigerij was lijkt me voldoende weerlegd. Jakob (het geestelijke Israël) mag juichen voor het aangezicht Gods (Psalm 24:6). Ook nog vermeldenswaardig is dat toen Jakob voor Farao stond (Gen. 47:9) hij mocht getuigen dat de dagen der jaren zijner vreemdelingschappen honderd en dertig jaren waren, en dat was vanaf het begin van zijn leven, net als David die ook betuigde een vreemdeling op de aarde te zijn (Ps. 119:19).

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"