Jakob was reeds een kind van God in de moederschoot

In dit artikel willen we handelen over Jakob waarbij we tevens gebruik maken van de kanttekeningen bij de Staten Vertaling, de verklaring van Calvijn en de Schriftverklaring van Kohlbrugge. Zie de bijlage (klik hier) voor het gehele artikel. We volstaan hier met het naschrift wat ook in de bijlage is opgenomen. Op heldere wijze komt naar voren dat Jakob reeds vóór Bethel een kind Gods was, alhoewel hij de zegen via bedrog alsnog heeft verkregen. De opvattingen doen wel gestand dat de rechtvaardigmaking plaatsvond in Pniël, omdat daar na de worsteling van de Man met Jakob, Jakob een nieuwe naam krijgt, namelijk Israël, en omdat Jakob zegt: "Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest". Men leert dan dat Jakob in Bethel een oud-testamentische openbaring van de Middelaar kreeg te beleven en in Pniël een toegepaste Middelaar, waar toen zijn schuld is vergeven. Bethel zou dan de wedergeboorte zijn en Pniël de rechtvaardigmaking. Dat laatste maken velen dan niet bewust mee, maar is slechts enkelen gegeven. Jakob spreekt echter zijn verwondering uit dat hij niet gestorven was, God gezien hebbende. Vergelijk ook Richteren 6:22-23 waar Gideon vreesde te moeten sterven.

Tegelijk leren dat Jakob vanaf de moederschoot de Heere mocht vrezen en dat bij Bethel zijn schuld bedekt was en bij Pniël vergeven werd, is in tegenspraak met de leer der Schrift. Iemand die in waarheid de Heere mag vrezen, is in Christus, en heeft vergeving van zonden. In het leven der genade kan dat zwaar bestreden worden zodat uitgeroepen wordt: "Alle dingen zijn tegen mij!" Toch is het een volk dat op aarde gelukzalig gemaakt wordt (Ps. 41:3) en weet in Wien ze geloofd heeft. Er wordt echter ook wel geleerd dat in Bethel de rechtvaardigmaking plaatsvindt (eerste bekering) en dat Pniël een nadere weldaad is, ofwel ook een tweede bekering (Lukas 22:32). Bethel is dan een zuiver beeld van de rechtvaardigmaking van de goddeloze. Hoewel deze gedachte aannemelijk lijkt moeten we toch op grond van de teksten uit Genesis 25 anders concluderen. De vraag is ook of we mogen stellen dat Jakob een bedrieger was voor Bethel en een bewijs van zijn onbekeerd zijn. De kanttekeningen zeggen bij Genesis 27:19 het volgende ter overweging: "Het is wel prijselijk in Jakob, dat hij het recht der eerstgeboorte in grote waarde houdt, en met ernst begeert; maar misprijselijk is de weg dien hij ingaat, zich met onwaarheid behelpende. Het eerste was in hem van God, door het geloof aan Zijn beloften; het andere van hemzelven, door de zwakheid der verdorven natuur."

Vader Izaäk zegende Jakob niet als zijnde nog onder de Wet, maar een man die onder de genade was. (Zo geve u dan God, Gen. 27:28. Het Hebreeuwse woord u.ithn betekent dat God zal geven. Het is dus niet alleen een wens maar ook een belofte) De zondige handelswijze van Jakob doet in het geheel niet mee. Izak had tevens laakbaar gehandeld (Gen. 25:28). Daar staat de HEERE echter boven. Hij volvoert Zijn raad! Als Hij zegent, wie zal dan keren? Zelfs de blindheid op hoge ouderdom van Izak moest meewerken! Toch mocht Izaäk in geloof de zegen uitspreken aangaande Jakob en Ezau en hun nakomelingen (Hebr. 11:20). Voor dat Jakob vertrekt zegent Izak hem nogmaals (Gen. 28:1-5). Jakob was al reeds een waar gelovige in de moederschoot, gelijk ook Johannes de Doper dat was in de moederschoot van Elisabeth. De worsteling tussen Jakob en Ezau in het lichaam van hun moeder stelt de worsteling voor tussen het koninkrijk Gods en het rijk van satan. In de wereld hebben het zaad van de vrouw en het zaad van de slang geworsteld en gestreden vanaf dat er vijandschap tussen hen gezet was (Gen. 3:15). Jakob was in de moederschoot al een type van Christus. Jakob ontving in Bethel zeer heerlijke beloften van God, wordt daardoor gesterkt en getroost en richt een gedenkteken op en doet Gode een gelofte van dankbaarheid. De eerstgeboorte zegen wordt hem daar bevestigd. Jakob werd dus niet in Bethel gerechtvaardigd. De strijd in het leven van Jakob vervolgt verder en uiteindelijk komt hij in Pniël, waar de worsteling met de Man plaatsvindt. Daar heeft Jakob ook de naam Israël gekregen. In Jesaja 49:3 lezen we: "En Hij heeft tot Mij gezegd: 12Gij zijt Mijn Knecht, Israël, 13door Welken Ik verheerlijkt zal worden". De kanttekeningen wijzen hierbij op het volgende:

12 Zie Jes. 42:1; 51:16. De zin dezer woorden is: O Christus, Gij zijt niet alleen Mijn Knecht, maar Gij zijt ook de rechte Israël, Die met God en Zijn machtigen toorn strijdende, de victorie behouden zult, waarvan Jakob alleen een voorbeeld geweest is, als hij met den Engel des Heeren strijdende, Denzelven overwonnen heeft, waarvan hij den naam Israël gekregen heeft.

13 Of: in welken. Anders: Israël is degene van welken Ik Mij door U roemen zal. De zin is: Ik beveel U, dat Gij vooreerst Mijn heerlijk Woord zult voordragen den Israëlieten, of dat Gij onder hen allereerst Mijn heerlijkheid zult verkondigen. Zie Matth. 10:6; 15:24. Hand. 13:46; 28:25, enz.

Jakob is hier dus ook een type van Christus. In Pniël heeft de Heere Zich klaarder geopenbaard aan Jakob, verwrong zijn heup en zegende hem met de naam Israël. Paulus was opgetrokken in de derde hemel en heeft gehoord onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. Paulus kreeg een scherpe doorn in zijn vlees, namelijk een engel des satans, opdat hij zich niet zou verheffen. Paulus had driemaal gebeden opdat hij van hem zou wijken (dat lezen we evenwel niet bij Jakob). Paulus kreeg te verstaan: Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Jakob zou voortaan hinkende voortgaan en ook hetzelfde moeten ervaren. Vrede van Hem die gezegd heeft: Ik zal de hinkenden behoeden (Zef. 3:19). En: Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel (Micha 4:7). Jakob was een man die reeds vanaf de baarmoeder de Heere mocht vrezen en meerdere Godsontmoetingen in Christus mocht ontvangen tijdens zijn leven.

We eindigen met Psalm 24:

1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen.
2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren.
3 Wie zal klimmen op den berg des HEEREN? En wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?
4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert.
5 Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils.
6 Dat is het geslacht dergenen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob. Sela.
7 Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga.
8 Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig; de HEERE, geweldig in den strijd.
9 Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga.
10 Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.

Mogen wij tot dat geslacht behoren dergenen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken? Dat is Jakob. De kanttekeningen zeggen zo schoon: Dat is, dat zijn de rechte kinderen Jakobs, de rechte Israëlieten. Vgl. Joh. 1:48. Rom. 9:6. Anders: o Jakob, dat is, o gij ware gemeente, gij geestelijk Israël. Dit is een zaak (wil hij zeggen) waarop gij wel moet letten, als zijnde van groot gewicht in het punt van religie, kerende zich alzo van de aanspraak Gods tot de Kerk.

M.G. van der Hoeven

Naschrift
Piet Burggraaf gaat in zijn ochtendpreek van 18 maart 2018 in op deze zaak en leert dat Jakob voor Bethel niet bekeerd was. Helaas gaat hij niet in op Genesis 25:26 en Hosea 12:4. De strijd die gaande was in de moederschoot tussen Jakob en Ezau was geen strijd tussen twee oude mensen, maar tussen de nieuwe mens Jakob en de oude mens Ezau. In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel en overmocht Hem; hij weende en smeekte Hem. Te Bethel vond Hij hem en aldaar sprak Hij met ons (Hosea 12:4-5). De Heilige Geest heeft hier de bijzondere weldaden Gods opgetekend in het leven van Jakob, lees ook de kanttekeningen bij dit vers. De Heere verscheen Jozef in een droom (Matth. 1:20) en verschijnt ook Jakob in een droom (Gen. 28:12). Het komt openbaar in de vrucht bij Jozef en Jakob. Het waren dus allebei kinderen Gods op dat moment. Nu wil ik niet ploegen met andermans kalven, maar ook Kohlbrugge leerde dat Jakob niet alleen oprecht was als karaktereigenschap, maar ook oprecht in de zin van Gen.6:9, Job 1:1, Pred. 13:6, Ps. 37:37. Kohlbrugge schrijft ook in zijn Schriftverklaringen bij de aanloop naar Gen. 28 de volgende woorden: "Dat de Heere Zijn kinderen nabij is, wanneer zij neergedrukt en met allerlei lijden bezwaard zijn, dat willen wij u eens doen zien uit het leven van de aartsvader Jakob, en wel meer bijzonder naar hetgeen wij lezen: Genesis 28:10-16."

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"