Zelfkennis en Godskennis

Niets meer begeerde MacPhail dan om een nietig instrument te mogen zijn tot bekering van verloren zondaren. Vele mijlen legde hij op de rug van zijn trouwe pony af om de dalen van de Hooglanden te doortrekken. Hier en daar sprak hij een woord op zijn tijd en de eeuwigheid zal openbaren hoevelen door zijn woorden in het hart geraakt werden. Soms maakte hij verre reizen, zoals eenmaal in de maand mei, toen hij de vergaderingen van de synode in Edinburgh bezocht. Dertig tot veertig mijl per dag legde hij af, waardoor het een week duurde voordat hij zijn reisdoel bereikt had. De nachten bracht hij door in de herbergen langs de wegen. Wanneer hij bij het vallen van de avond van zijn rijdier afstapte en om onderdak vroeg, was het steeds zijn gewoonte om de huisgodsdienstoefening te leiden. In de bloeitijd van de Schotse Kerk werden deze oefeningen in ieder gezin, waar Gods Woord gezag had, gehouden. Alle gezinsleden, samen met de knechten en maagden, waren hierbij aanwezig.

Op zekere avond riep hij in een kleine herberg in Invernessshire de huisgenoten voor de "family worship" (huisgodsdienst) bijeen. Toen allen zich met de Bijbels op schoot om het haardvuur hadden geschaard, vroeg MacPhail of iemand ontbrak. De eigenaar bevestigde dat allen aanwezig waren. "Allen?", vroeg de predikant weer. "Ja", was het antwoord, "wij zijn allen hier, behalve een klein meisje in de keuken, maar wij vragen haar nooit om hier te komen, want zij ziet er vuil en smerig uit." MacPhail oordeelde dat ook dat meisje erbij hoorde en beval haar direct te halen. De herbergier verontschuldigde zich, maar de predikant hield voet bij stuk: "De keukenmeid heeft een kostbare ziel. Als het niet de gewoonte was om haar voor de huisgodsdienstoefening te roepen, is het juist van het grootste belang om haar er nu bij te hebben." Nu moest de man het kind wel roepen, wat hij dan ook deed.

Na de komst van het meisje kon MacPhail met schriftlezing en gebed beginnen. Voor het naar bed gaan riep hij het meisje nog even bij zich om haar enkele vragen te sellen. Hij merkte dat zij totaal onwetend was aangaande geestelijke zaken. "Wie heeft je gemaakt?", vroeg de predikant. Het meisje wist het niet. "Weet je dat je een ziel hebt?" "Neen, ik heb nooit gehoord dat ik er een heb. Wat is een ziel?" "Bid je wel eens?" "Ik weet niet wat u bedoelt." "Wel, ik ga naar Edinburgh en ik wil een klein halsdoekje meebrengen, als je me belooft een gebed te zullen opzeggen dat ik je zal leren; het is erg kort en bestaat uit vier woorden: "Heere, toon mij mijzelf." Indien je het deze avond en 's morgens herhaalt, zal ik niet vergeten mee te brengen wat ik beloofd heb."

Het keukenmeisje was blij met dit aanbod, want een nieuw kledingstuk was iets dat zij nog nooit had gekregen. Zij was dan ook vastbesloten om haar belofte te houden, hoewel zij nog niets verstond van de betekenis van het korte gebedje dat de predikant haar had geleerd. Ook was het haar onbekend dat de Heere haar alleen in waarheid kon doen bidden. MacPhail wist wel wat nodig is om tot God te bidden. Hij verstond ook dat de Heere de meest eenvoudige middelen kan gebruiken om Zijn werk te verheerlijken. Zo gaf hij de uitkomst geheel in Gods handen over. In dit besef verliet hij de herberg om zijn reis naar de hoofdstad te vervolgen.

Het was tegen het einde van de maand juni dat MacPhail op de terugreis het wilde bergland van Badenoch in Invernessshire weer bereikte en de kleine herberg in het vizier kreeg. Weer was het avond, toen hij zijn ponnie een plaats gaf en het huis binnentrad. Het was de herbergier nu niet onbekend wat voor een gast hij deze nacht zou herbergen. Maar toen allen zich voor de dagsluiting weer rondom het haardvuur hadden geschaard, ontbrak er weer een persoon aan het gezelschap. De predikant vroeg, waar het meisje gebleven was en hij vermoedde dat haar afwezigheid deze keer een andere oorzaak had dan bij zijn eerste bezoek. De herbergierster gaf enige opheldering: "Zij heeft in de tijd, nadat u vertrok, weinig nuttigs meer gedaan; zij doet niets anders dan huilen en schreeuwen, nacht en dag, en nu is zij zo zwak en uitgeput dat zij niet van haar bed kan opstaan." Eigenlijk begreep zij niet wat er nu precies aan de hand was. "O goede vrouw, laat mij het meisje onmiddellijk zien!", riep de predikant uit. De herbergierster bracht hem direct naar een hol onder de trap waar het arme schepsel op een strobed lag. Haar gezicht tekende angst en ontzetting. "Wel, mijn kind", zo sprak MacPhail haar vriendelijk toe, "hier is het halsdoekje dat ik voor je meegebracht heb. Ik hoop dat je gedaan hebt wat je mij beloofde en het gebed dat ik je leerde steeds hebt opgezegd." "O nee mijnheer, ik kan uw geschenk niet aannemen, het is voor mij een dure gift, u leerde mij een gebed dat God in een vreselijke weg heeft beantwoord. Hij liet mij mijzelf zien en o, wat een gezicht is dat! Mijnheer! Mijnheer! Wat zal ik doen?"

De predikant was verre van bedroefd, toen hij het meisje in deze toestand aantrof. Hij wist dat de Geest van Jehovah in deze jonge ziel werkzaam was, hoewel nog als een Geest van dienstbaarheid tot vreze en verschrikking van het geweten. Zijn hoop was erop gericht dat dezelfde Geest zich in haar zou openbaren als de Geest van aanneming tot kinderen. Om door de kennis van een verzoend God in Christus een erfgenaam des hemels te mogen worden. Alleen hoe moest het kind met het gewone middel tot zaligheid, het geschreven Woord van God, in aanraking worden gebracht, daar zij nog nooit van de Bijbel had gehoord? Zij was tot een bevindelijke kennis van haar ellendestaat gebracht, zonder dat zij met de Schriften in aanraking was geweest. Lezen kon zij niet en ook het zorgeloze huishouden van de herbergier kon haar niet onderwijzen, waaruit MacPhail toch moest besluiten dat het alleen de Geest van God was, Die haar ziel had bearbeid en wel op een bijzondere wijze. Het was de Geest der waarheid Welke de wereld niet ontvangt, Die haar van haar ellende had overtuigd. Het eenvoudige woord van de predikant uit Resolis en het korte gebed dat hij haar leerde, waren de geringe instrumenten die de Heere wilde gebruiken.

MacPhail liet haar niet aan haar lot over, maar stelde het meisje het evangelie der zaligheid voor. Hij leerde haar opnieuw een kort gebed. Weer bestond het uit vier woorden: "Heere, toon mij Uzelf!" Zo wierp hij het brood op het water, maar zou hij het vinden na vele dagen? De volgende dag verliet hij de herberg om weer huiswaarts te keren. Ook het meisje moest hij achterlaten in de hoop dat de Heere Zich over haar zou ontfermen. Vele jaren gingen voorbij en Hector MacPhail, die gedurende jaren zoveel mijlen door het bergland had afgelegd, was nu een oude man geworden. Op zekere dag meldde zijn knecht dat een vreemdeling had aangebeld, die hem wenste te spreken. Even later verscheen een vrouw in zijn studeerkamer met een groot pak in haar hand. "U zult mij nauwelijks meer herkennen Mr. MacPhail", sprak zij. De predikant antwoordde dat hij inderdaad niet wist wie hij voor zich had. "Herinnert u zich een keukenmeisje, in wie u op weg naar Edingburgh belang stelde?" MacPhail kon zich niet dadelijk voor de geest halen wat zij bedoelde.

"Ik was een klein meisje! U leerde mij twee korte maar veelzeggende gebeden. Door het eerste werd ik ertoe gebracht om te leren dat ik een Zaligmaker nodig had; door het tweede leerde ik deze Zaligmaker Zelf te aanschouwen en om Jehovah te zien in het karakter van een verzoend God en Vader in Christus. Ik ben nu gelukkig getrouwd en mag wat het tijdelijke betreft geen gebrek lijden. Hoewel ik moeder ben van een talrijk gezin, heb ik toch deze verre reis gemaakt om uw aangezicht te zien en u te verblijden door te vertellen wat grote dingen de Heere door middel van u aan mijn ziel gedaan heeft." Het pak dat zij MacPhail overhandigde bevatte een geweven lap linnen die zij zelf gespind had. Al lang tevoren had zij dit werkstuk klaargemaakt, in de hoop het nog eens in Resolis te mogen afgeven. Haar wens was in vervulling gegaan, nu zij geen arme keukenmeid meer was, maar ruimschoots bedeeld met de goederen van deze wereld. Met recht kon zij zeggen dat zij naar het tijdelijke veel had ontvangen. Met nog meer recht kon zij gewagen dat zij in geestelijk opzicht alles had gekregen, omdat het haar uit vrije genade als een geschenk van Boven was medegedeeld. Te roemen in het vlees was haar niet oorbaar. In alles, zowel in tijdelijke als in eeuwige zaken, had zij reden om de Heere groot te maken. Christus was haar dierbaar geworden in een weg waarbij zij walgelijk in eigen ogen was. De Geest had haar voorbewerkt om haar een geschikt voorwerp te maken voor vrije genade. "Gij maakt zijn opgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren ...."

Evenals Andrew Lindsay en Luke Heywood kreeg zij eerst kennis aan haar verloren staat buiten Christus. De werkelijkheid van haar schuld en Godsgemis werd in haar geweten bekendgemaakt, totdat zij in een weg van zaligmakend geloof kennis ontving aan de troostvolle vereniging met de Middelaar des Verbonds. Toen het aan haar kant onmogelijk was om zalig te worden, openbaarde de Heere haar in het offer van Zijn Zoon een eeuwige mogelijkheid om weer met Hem verzoend te worden. Toen zij gans melaats was in een weg van ontdekking, sprak Christus het verlossende woord tot genezing van haar dodelijke kwaal.

(Bron: L.J. van Valen, Gelijk de dauw van Hermon, De Vuurtoren Urk, 1981, bladzijde 60-62)

M.G. van der Hoeven

Naschrift
U kunt de 2 delen van 'Gelijk de dauw van Hermon' terugvinden op http://www.theologienet.nl/kerkgeschiedenis.html#valen.

Er wordt gesproken over de Geest der dienstbaarheid Die van zonde zou overtuigen. In Romeinen 8:15 van de Staten Vertaling wordt gesproken over de Geest der dienstbaarheid en de kanttekeningen verwijzen naar het overtuigende werk van de Heilige Geest (Joh. 16:8). In de King James vertaling wordt gesproken over de geest der dienstbaarheid: "For ye have not received the spirit of bondage again to fear; but ye have received the Spirit of adoption, whereby we cry, Abba, Father." De geest der dienstbaarheid is namelijk de geest van slaafse vreze en niet de Geest der aanneming door welke wij roepen: Abba, Vader! De geest van de slaafse vreze moet niet verward worden met het overtuigende werk van de Heilige Geest. Zie ook het volgende artikel 'De oude (natuurlijke) mens en de nieuwe (geestelijke) mens' (klik hier), of de predikatie van Kohlbrugge over Romeinen 8:15-17 (klik hier).

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"