HHJO-conferentie in Almen

In het Reformatorisch Dagblad van 3 mei 2008 wordt een korte impressie gegeven van de HHJO conferentie in Almen. HHJO staat voor Hersteld Hervormde Jongeren Organisatie. Ds. J. Koppelaar uit Abbenbroek heeft een lezing gehouden en na afloop vragen beantwoord tijdens de bespreking. Het volgende heeft hij, volgens het artikel, gezegd over de bekering: Tijdens de bespreking zei ds. Koppelaar dat de meeste bekeringen niet krachtdadig zijn, zoals die van Paulus. De meeste mensen worden „langzamerhand tot God bekeerd. Ze krijgen steeds meer inzicht in zowel hun schuld als hun vergeving. Gaandeweg ontstaat er zekerheid.”

Los van de vraag of het zo wel of niet gezegd is door deze predikant, is het wel van het allergrootste gewicht om stelling te nemen tegen deze zielsmisleidende leer, want die doet veel opgang. De orde die de Heere in Zijn Woord ons geeft in Romeinen 8:30, "En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft hij ook verheerlijkt.", wordt geweld aangedaan. Wet en Evangelie worden vermengd.

Voorwaar, de rechtvaardigmaking is immers geheel een richterlijke handel van de almachtige God, waarin Hij naar waarheid oordeelt van des mensen staat, beide zoals de mens is in zichzelf, en zoals Hij, de Heere, hem nu ook aanneemt en inlijft in de Middelaar Christus, door het geloof. Waarom wij hier dan noodzakelijk acht te geven hebben op een tweederlei vonnis van Gods gerechtigheid: een verdoemend vonnis der geschonden Wet, en een rechtvaardigend vonnis der genade, in Christus. Het ene vonnis gaat over de mens, in zijn eigen persoon, als een zondaar in Adam, en het andere gaat over hem, als een gelovige in de Heere Jezus Christus. Daar wordt, helaas, van veel mensen doorgaans maar zeer weinig gelet op deze allergewichtigste zaak. Zij zien de rechtvaardigmaking enkel aan als een Goddelijk Genadevonnis, zonder acht te nemen op Gods verdoemend vonnis, dat altijd eerst vooraf gaat, en hetwelk als de grondslag legt voor het dierbaar Genadevonnis der vrije rechtvaardigmaking in Christus, dat daarop volgt, en waardoor de gelovige zondaar van het verdoemend vonnis waar hij onder ligt wegens zijn eigen verdiensten, of zijn oorspronkelijke en dadelijke zonden, geheel ontheft en ontslagen wordt. Want God is een God, Die de goddelozen rechtvaardigt, Rom. 4:5. Al wie hier wezenlijk dwaalt, die is dan ook noodzakelijk het gehele spoor der Christenwaarheid bijster, en die moet ongelukkig neerstorten, of in het Pelagianismus, of in het Enthusiasmus. Tot zover de Godsgezant Th. van der Groe in zijn "Toetssteen der ware en valse genade" bij de behandeling van vraag 60 van de Heidelberger Catechismus.