Gescheurde hemelen

MEDITATIE - Advent: gescheurde hemelen

Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten. Jesaja 64: 1

Nu komt er de vraag voor ons: Is Christus nog in Delft? Is Hij nog bij de Hervormd Gereformeerden? Wordt er nog wel geroepen?
Het volk in ons tekstgedeelte ziet achter de toorn Gods hun zonden. Ze doen belijdenis van hun onreinheid. In de verzen 5 en 6 lezen we: 'Zie Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben. Wij allen zijn als een onreine, onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed'.
Velen van ons hebben de neiging zichzelf als Hervormd Gereformeerden te prijzen. De kerkgang is bij ons immers goed. Maar is er nog geestelijk leven? Wanneer we er op letten hoe men in de week leeft, dan lijkt het er op dat een ieder leeft voor de dingen van deze wereld, zowel jong als oud. Men leeft voor mooie dingen, men siert zichzelf op. Maar waar zijn de Hervormd Gereformeerden die om God verlegen zijn? Waar zijn ze die met alle mooie dingen van deze wereld niet kunnen leven? Ik vraag me wel eens af of er nog zulke mensen zijn. Toch zeg ik dan weer: 'Ze zijn er nog'. Maar tegelijk zeg ik: 'Wat is er een afval, een opgaan in de wereld, een meedoen aan allerlei dingen van de wereld. Men heeft dan nog wel de vormen van de godsdienst, maar meer niet. Het hart ligt in de wereld.'
Dan is het daar in Babel toch anders. Daar is men aan het terugkeren, want men roept tot God. Er is verootmoediging, gevoel van ellende en verlangen naar verlossing. Daar is een begin, daar is Christus nog in de lendenen van het volk. Zij vinden hun steun in Gods Woord. U kunt dat lezen in Jesaja 63. Daar staat hoe God dat volk heeft geleid. Hij heeft de hemelen gescheurd, Hij is neder gekomen en Hij heeft op hun roepen geantwoord. Dat gedenken ze nu. In de Klaagliederen van Jeremia, gedicht kort na de val van Jeruzalem, lezen we veel over de stad, over de afbraak en verwoesting van Jeruzalem. Maar we lezen weinig over de zonden, slechts in een klein gedeelte van dat Bijbelboek wordt er over gesproken.
Hier hebben we ook een klaaglied. De verwoesting van de stad is echter al vele jaren geleden geschied. Nu is er verdieping gekomen. Verdieping die over de zonde klaagt. Dat is het voortreffelijke uit het klaaglied van Jesaja. De Israëlieten herinneren zich dat zij in Egypte ook geroepen hebben en dat ze toen zijn verhoord. Nu komen zij tot God en zeggen: `Heere, wilt U nogmaals horen? Ze herinneren zich het braambos van Mozes. God hoorde toen hun gekerm. God hoorde hun geroep en Hij dacht aan Zijn verbond.
God komt waar ellende is, waar geroepen wordt. Is er echter hier nog ellende?. Is er nog geroep tot Hem?.
Of is er alleen nog maar een formeel geloven in de Bijbel? Is er nog ellende? Want alleen waar ellende is, komt God, daar daalt Hij af.
In het bijzonder is de Heere met majesteit nedergedaald op de Sinaï. Daarna heeft Hij de volken voor Israëls aangezicht verdreven. Zo is toen de macht van de vijand gebroken. En nu bij ons! Zijn er mannen en vrouwen bij wie de macht van de wereld gebroken is? Want er moet eerst gebroken en afgebroken worden wil het Koninkrijk Gods worden opgericht. Veelal ijvert men voor een of ander goed doel als hervormde gemeente, maar er is niets gebroken. Dat gaat zomaar door, maar er breekt niets. De vijanden zijn niet verdreven. Men mocht wel bidden of God de kracht en de macht van de wereld der zonde brak. Vooral in het leven der jongeren is dat ontzettend hard nodig, maar in het leven der ouderen niet minder. Wij kunnen zo niet sterven en God ontmoeten. We kunnen zo ook niet leven, omdat we de ledigheid van ons leven dan al maar groter maken. We kunnen ook niet sterven en God ontmoeten als we alleen in de vorm min of meer hervormd gereformeerd blijven.
Herodes hoorde Johannes de Doper graag, maar hij liet Herodias bij hem blijven. Maar Israël riep als een onreine. Daarna is Israël wonderlijk gered. Het is voor dat volk een nieuwe nood geworden.
Uit die nood begint men te roepen. Het schijnt zo te zijn, dat we eigenlijk wel op kunnen houden met preken. Het gaat bij ons immers allemaal goed. Er is geen aandacht meer voor de dienst des Heeren en voor de eeuwigheid. Het gaat te goed, een mens is blind voor de dingen van de eeuwigheid. Hij ziet anderen om zich heen sterven, maar slaat er geen acht op. Hij holt maar door.
Er staat zo: `Jaagt de heidenen vreze aan'. Vandaag zou men moeten bidden: Jaagt de christenen (MGvdH: naam-christenen) vreze aan'. Er moet een vreze onder de christenen komen, zodat zij gaan behoren tot de 3000 van de Pinksterdag. Die riepen immers tot God. Er moet geroepen worden: `Heere, wij doen aan alle godsdienstige vormen mee, maar U kennen wij niet'. Er mocht een dorst zijn om God. Of is er geen dorst meer naar God? Gaat het bij jong en oud alleen om deze wereld? Israël riep, want zij waren in nood. Zij wisten dat God een arm met macht heeft.
De hele kerk van Nederland is verscheurd. Wat stelt het nog voor, of het nu gereformeerd heet of niet. Wat stelt het nog voor? Men zou kunnen zeggen: alle kerken, alle gezelschappen, ze vallen af als een blad. Hun zonden voeren hen weg als een wind. Hoe komt dat? In Jesaja 63:17 staat: `Heere, waarom doet Gij ons van Uwe wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen?' Dat is een machtige, aangrijpende aanklacht. God verstokt het hart in Nederland. God verstokt het hart in Israël. De Heere doet dat niet zonder reden. Als een stad, een groep, een persoon zich van Hem afwendt, dan komt dat doordat Hij het hart verstokt. Dan zul je er versteld van staan hoe de dingen in iemands leven kunnen veranderen. Men zegt dan: `Vroeger was hij zó, hoe bestaat het dat hij nu zó doet'. Dat komt dan omdat God zijn hart verstokt heeft vanwege zijn zonden en zijn schuld.
Dan is er nog de vraag of er ooit nog een roepen komt. Heeft men nog smart over de verbreking van Jozef? Heere, waarom verstokt Gij ons hart? Onlangs las ik iets over de oude schrijvers, wat mij trof. Iemand schreef. `De oudvaders zijn zeer de moeite waard om te lezen, omdat zij ervaring van God en van Christus hadden'.
Hebben wij hier in onze woonplaats nog ervaring van God en van Christus? Of leven wij op de ervaring van vorige geslachten? Hebben we zelf nog ervaring? Daar mocht een bekommering zijn dat men gaat zeggen: `Heere, mijn vader had die ervaring, maar ik heb die niet'. Wat voor waarde heeft het als vader die dingen wel had en u hebt ze niet? Want ieder mens komt voor zichzelf te staan. Als u bij u zelf denkt, dat u het toch zo goed hebt, dan vraag ik u: `Hebt u het echt goed? Bent u echt zo voldaan? Maakt de wereld u zo rijk, dat u geen Borg nodlig hebt voor uw schuld en geen God voor uw hart? Hebt u het dan echt zo goed?' In vers 5 staat: `Gij ontmoet de vrolijke en die gerechtigheid doet'. U moet zich van die gerechtigheid niet te veel voorstellen. De gerechtigheid die God bij een mens zoekt, zou u zo kunnen weergeven:

Een behoeftig volk in hunne noden,
in hun ellenden en pijn,
gans hulpeloos tot Hem gevloden,
zal Hij ten Redder zijn.

Dat is de gerechtigheid die God zoekt. Dat betekent dat er nood is, nieuwe nood en dat we ons niet laten bedwelmen door de welvaart. Een waarachtige behoefte moet er zijn om de heerlijkheid Gods, anders wordt ons hart nog meer verstokt. We worden dan de heidenen gelijk. Misschien hebben we nu nog een geweten dat soms spreekt. Maar als ons hart nog meer verstokt wordt, gaan we straks steeds rustiger leven. Een kort poosje en misschien gaan we zelfs kalm sterven. Maar dan moeten we wel voor God verschijnen. Dan geldt: die de weg geweten heeft, maar niet bewandeld, zal met vele slagen geslagen worden. Dat is zoveel te erger, omdat God de hemelen gescheurd heeft. Israël heeft erom gebeden, God heeft het vervuld. Maar ook nu zijn de hemelen gescheurd. En dan kent u de klacht van Christus: `O, mannen en vrouwen, jongens en meisjes, hoe dikwijls heb Ik, uw Heiland, u zoeken bijeen te brengen. Gij hebt Mij echter versmaad. Gij hebt niet gewild'. Het wordt nog erger, want de hemelen zijn gescheurd. Christus is immers gekomen. Hij is gekomen tot het Zijne en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Nochtans mocht hier een volk zijn dat wel de nood kent. Een volk, dat in deze tijd niet minder roept om vrede, om vergeving, om een nieuw hart. `O God, neem het stenen hart weg en geef een vlezen hart'. Dat volk roept om een hart dat niet opgaat in deze wereld, een hart dat de goederen van deze wereld missen kan, maar dat God niet missen kan. Voor dat volk blijft er de prediking over, dat hun gebed is verhoord en dat de hemelen zijn gescheurd.

God heeft gedacht aan Zijn genade
Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt

Gemeente, nu een vraag voor ieder persoonlijk. Als wij hoofd voor hoofd, jong en oud, dit gebed bidden of hebben leren bidden: `Och dat Gij de hemelen scheurdet', hoe is het nu? Immers, de weg tot de genade begint niet met 'hebben', maar met `missen'. Och, dat Gij de hemelen scheurdet. Wat moeten wij doen met een God, Die wij niet begeren, Die wij niet missen? God wil er om gebeden zijn. Is er in uw huis een bidvertrek, waar u op bepaalde momenten neerknielt en zegt: `O God, ontferm U mijner' Is er nog werkelijk nood? Of is alles even vlak: 's morgens bidt men, bij het eten bidt men, alles volgens vaste regels. Bidt u uit nood, of is het alleen maar uit gewoonte? U gaat uit gewoonte naar de kerk op zondag, maar gaat u nooit uit behoefte? Schreeuwt uw ziel nooit onder het opgaan naar Gods huis: `O God, hebt U voor mij nog een zegen?' Wat is dat eigenlijk voor een godsdienst? Zo'n dode godsdienst. Hebt u niet meer? Is dat uw hele godsdienst? Alleen wat vormen die vanouds zijn overgeleverd? Hoe is het met u persoonlijk? U zegt: `Bij mij is wel de nood, ik buig mijn knieën, mijn hart roept ook onder mijn werk tot God, maar zou God het wel horen?' Dan antwoord ik: `De Heere is groot van goedertierenheid'.
Wij moeten duizend maal aan ons zelf twijfelen, maar nooit aan God. Als u bidt, bidt dan in de volgorde Gods. Bidt niet eerst om redding, maar om ontdekkend licht. Wat ziet een mens dan? Dan ziet hij dat het met hem buiten hope is. Een doemwaardige! Maar die mens murmureert niet, hij neemt de schuld op zich en hij leert dat hij de straf verdiend heeft. Zo'n mens belijdt, dat hij anders had moeten en had kunnen leven, maar dat hij zijn ziel voor een stuiver aan de wereld en aan de duivel verkocht heeft. Hij heeft zijn ziel verkocht.
Hoevelen hebben dat niet gedaan in hun jonge jaren, voor een schotel linzenmoes. Ze hebben hun eerstgeboorterecht verkocht. Hoevelen zijn er niet in onze gemeente, die niet meer in de kerk komen? Zij hebben hun ziel verkocht voor vier duiten. De mens bij wie de ogen daarvoor opengaan, doet oprecht belijdenis van zijn zonden. Zijn zonden wegen dan zwaarder dan de bergen.
Hij is dan een bedroefd mens. John Bunyan heeft niet zonder reden Christen getekend met een pak op zijn rug. Zo'n mens wil ook wel bukken voor Jezus Chritus om als een onwaardige gezaligd te worden. In het hart van de bedroefde geeft de Heilige Geest een trekking naar Christus. Niemand kan tot Christus komen, tenzij dat de Vader hem trekke. De Vader trekt de ellendigen, de armen, de blinden, de naakten en al degenen die jammerlijk over zichzelf moeten zuchten. Misschien zegt u: `Ik weet dat allemaal niet zo. Ik doe de dingen toch wel ernstig en ik heb toch wel geloof. Maar ik ben niet zo bedroefd'. Dan zeg ik u: `Maar u kunt toch weten of u Jezus kent. Want op uw rug en op uw hart lag toch een zwaar pak?' Zo is de weg. Eerst was er duisternis, nu is het licht. Eerst was er angst, nu is er vrede. Eerst heerste het eigen-ik, nu is Christus Koning. `Ja', zegt iemand, `wat moet ik dan doen?' Ach, het is zo eenvoudig, maar een mens moet eerst gaan zoeken en voor God bukken. Hij moet er moeite voor doen. Het gaat er om dat het hart van een mens tot God komt. Wat moet u doen? Bidden of de hemelen scheuren en dat God wil nederkomen.
Kijk, als u de tekst verder leest, dan bemerkt u, welk een gevaarlijke zaak er gaat volgen. Want als God komt, dan worden de bergen tot vlakten. Dan gaat van die komst een kracht uit als van een geweldig vuur. De wateren gaan opbobbelen. Dan kan de aarde wel beven. Welnu, waar God komt zal er een vernieuwing in de mens komen. Denk maar aan Saulus van Tarsen.
Maar God kan ook zeer liefelijk komen. Dan wordt een mens o zo klein, dan wordt hij onderworpen. Wie begeert dat God de hemelen scheurt, moet er op rekenen, dat er allerlei dingen gebeuren, die niet aangenaam zijn voor het vlees. Dat moeten we er voor over hebben. Maar wat moet u nu doen om met Christus verenigd te worden? U moet er diep van overtuigd zijn, dat u Jezus mist. Ik weet wel dat deze en gene ernstig zijn en dat ze wel eens wat hebben ondervonden. Ze kunnen er ook aardig over spreken. Maar nu is het de vraag niet of u wel eens wat hebt ondervonden, maar of u Jezus Christus hebt. Om Christus te krijgen moet men weten dat men Jezus mist.
Men moet ook bevreesd zijn om overtuigingen te hebben (die ook over kunnen gaan) buiten Christus om. Men moet blijven bidden ons licht te ontvangen om het Evangelie te verstaan en of God u wil brengen bij Zijn Zoon. En nu maar bedelen, gemeente. U mocht een bedelaarsgestalte hebben. U moet bedelen als één die van honger moet sterven, u moet bij God bedelen, u moet tot God roepen: `Heere, wilt U het doen, ik kan het zelf niet'. Bidt God of Hij u vast wil houden wanneer u af zou dwalen: `Heere, wilt U maken, dat ik niet kan wat ik wil'. God is een God van bedelaars. U zult verloren gaan (en ik vrees van velen onder ons) omdat u niet genoeg gebedeld hebt. Men is immers te groot om te bedelen, men heeft er de wereld te lief voor.
Eens zei iemand: `Als ik ernstig ziek word, dan ga ik bedelen'. Toen is hij onverwachts gestorven. Hij is aan het bedelen niet toegekomen, het werd steeds uitgesteld. Jezus wordt gevonden door bedelaars. In de zaligsprekingen staat: `Zalig zijn de armen van geest'. Maar eigenlijk staat er letterlijk: `Zalig zijn de bedelaars'. Bidt of God het wil geven dat u Jezus Christus mag kennen. U kunt er toch om vragen. Bidt om ontdekkend licht en of u Jezus mag kennen. Als u zo deze dingen hoort, dan komt de vraag hoe het met u is. Ik kan u wel vertellen hoe het moet zijn en misschien kunt u dat zelf ook wel. Maar de vraag is: `Hoe is het bij u vandaag gemeente? Zijn hier christenen, Godvrezenden, die de Heere Jezus als hun Heiland kennen?' Hoe is het? Bidt u veel voor onze gemeente of klaagt u over de gemeente?
De profeet nam het volk mee in zijn gebed. De profeet zei niet: `Gij, gij', maar hij zei: `Wij, wij'. `Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben'. Gods volk staat niet apart. Gods volk zondigt ook. Nogmaals; omdat wij gezondigd hebben. Wij allen zijn als een onreine. Gods volk leeft niet als Gods volk, wanneer het alleen voor zichzelf bidt. Men hoort wel eens zeggen: `Ik kan voor die man, voor die vrouw, niet bidden'. Is dat te begrijpen? Is dan die persoon een groter zondaar dan Gods volk? Dat is voor mij de vraag. Is er dan niet te veel hoogmoed? Heimelijk denkt men dan: ik ben heiliger dan gij. Het is niet zo moeilijk om na te zeggen: `Van welke ik de voornaamste ben', maar wordt het nog wel beleefd? Is het vaak niet alleen een mondbelijdenis? Bidt Gods volk wel voor eigen gemeente en voor de zondaren in hun omgeving? Bidden ze dan echt zo, dat ze zichzelf onder de zondaren zetten? Anders is het geen waar gebed. Mozes stónd voor Gods Aangezicht. Hij zei: `Delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt'. Jezus leerde bidden: `Onze Vader'. Abram bad voor Sodom. Abram en Mozes konden zo bidden, omdat zij God vreesden. Zij stelden zich onder hun naasten. De Heere heeft Jesaja verhoord. Gods volk krijgt alles door bidden en smeken. Al was er in de gemeente maar één die in waarheid bad voor heel onze woonplaats, wat zou er dan veel kunnen gebeuren.

Hij geeft de wens van allen die Hem vrezen,
Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Wie onder ons heeft deze liefde tot zijn naaste? Wat is deze liefde dikwijls ver weg. Bidt u voor uw vrienden, voor uw broeders, voor uw nageslacht? Hoe ver is het weg in onze dagen. Waar is de liefde? Laban werd nog gezegend om Jacobs wil. De Heere wilde Sodom sparen om tien rechtvaardigen. Zijn er hier nog tien? Van Paulus staat (en hij stond alleen): al de zielen zijn u geschonken. Het mocht God behagen van de hemel neder te komen. Wij moeten niet zo gemakkelijk zeggen: God is in ons midden. We mochten wel eens bedenken, dat het kan zijn, dat God is heengegaan en niet meer in ons midden woont. Daarom moet er geroepen worden: `Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat Gij Uw reddende tegenwoordigheid in ons midden mocht betonen. Er moeten bedelaars gevonden worden, mensen die roepen uit de nood. Want wat is het Kerstfeest als er geen zondaren zijn? Wat is het feest van Bethlehem als er geen armen zijn, die het Brood des Levens nodig hebben?
Esther trok erop uit. Ze zei tot de koning: `Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij mijn leven om mijns verzoeks wil en mijn volk om mijner bede wil'. Gemeente: Wij zijn niet te redden met lege of half lege godsdienstige vormen. Wij zijn niet te redden als we min of meer de gereformeerde leer trouw blijven, hoe goed dat ook is. Maar er staat geschreven: Op uw noodgeschrei, Deed Ik grote wonderen. Dat is nu de vraag: `Is er nog noodgeschrei?' Dan kan God wonderen doen. Zo gaan we dan nu eindigen: 0 God, geef ons ons leven, om ons verzoeks wil. Maar geeft U ook het leven van onze dorpsgenoten, het leven van al de onzen. Om onzer bede wil: Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij ook andermaal in ons midden wilt komen wonen en zielen bekeren. Dat Gij ons wilt vervullen met nood en met de vrede van Jezus Christus. AMEN

wijlen ds. L. Vroegindeweij,
uit: 't Goed dat nimmermeer vergaat.