Verwarring omtrent afleggen Geloofsbelijdenis (ds. W.J. op 't Hof, Gameren)

In de Veluwse Kerkbode van 21 september 2018 stond een lezenswaardig stukje van ds. W.J. op't Hof over het afleggen van geloofsbelijdenis.

In onze gezindte is er een totale verwarring omtrent de inhoud van het geloofsbelijdenis afleggen. De één zegt dat je op grond van het bereiken van een bepaalde leeftijd belijdenis moet afleggen.
Een tweede vindt dat tot de voorbereiding op het huwelijk behoren.
Een derde vindt dat je door belijdenis te doen zelf de verantwoordelijkheid voor jezelf op je neemt; anders houden je ouders die.
Een vierde ziet het als een zaak van lid worden van een gemeente.
Een vijfde beschouwt de belijdenis als een belijdenis van de (zuivere) leer.
En zo zijn er nog wel meer meningen te noemen.

Al deze genoemde en ongenoemde motieven zijn echter strijdig met het woord 'geloofsbelijdenis' zelf. Het is geloofsbelijdenis. Met andere woorden: je belijdt je geloof. En daarbij gaat het altijd om het ware geloof. In de Bijbel is steeds sprake van een echt geloof als het om belijdenis gaat. Als dat niet het geval is, wordt dat ernstig bestraft. Denk aan Ananias en Saffira en aan Simon de tovenaar. In elk geval wordt dat resoluut afgekeurd. Ik heb heel mijn ambtelijke leven al mensen uitgedaagd om mij uit de Schrift aan te tonen dat God tevreden is met een uiterlijke belijdenis. Tot dusver is niemand daartoe in staat gebleken. Maar wie weet kan één van de lezers dat wel. Ik ben altijd bereid om aan de hand van de Schrift gecorrigeerd te worden. Dus ik wacht nu maar af….. Het is echter niet alleen het Bijbelse getuigenis dat geloofsbelijdenis ons leert, maar ook de leer en praktijk van onze vaderen. Vanaf de Reformatie was het afleggen gekoppeld aan het Avondmaal. Onze vaderen kenden niet het eenmaal per jaar afleggen van belijdenis, maar dit gebeurde even zo veel keren als er Avondmaal werd gehouden. Geloofsbelijdenis was de toegang tot het Avondmaal. Wie belijdenis aflegde deed dat om de aankomende keer deel te nemen aan de dis des verbonds. De catechisatieboekjes uit die tijd stellen alle dat men zich door de catechisatielessen voorbereidde op de ontvangst van het heilig Nachtmaal. Alle oudere uitgaven van bijvoorbeeld het bekende vragenboekje van Hellenbroek vermeldden dat uitdrukkelijk op de titelpagina. Het is voor mij dan ook onbegrijpelijk dat juist afgescheidenen, die zich altijd op de oudvaders beroepen, dit aspect verzwijgen. Zij zouden door hun favoriete schrijvers nu terechtgewezen worden als die nog leefden. Wie belijdenis had gedaan en geen geldige reden kon geven voor zijn afblijven van het Avondmaal werd onder de tucht gezet. Onze vaderen tot in de 19e eeuw toe hadden zo'n hoge opvatting van geloofsbelijdenis, dat zij ook nooit ouders gedwongen hebben om belijdenis af te leggen, omdat anders hun kind niet gedoopt zou worden. Ook in dit opzicht is het grootste deel van de gereformeerde gezindte afgeweken van het spoor der vaderen en van - wat veel erger is - de Schrift.

Zaak van het hart
Belijdenis doen kan en mag nooit een zaak van gewoonte of dwang zijn. Het is een zaak van het hart, van (weder)liefde. Het is daarom naar mijn vaste overtuiging onjuist om als predikant aan het eind van de zomer op de fiets te springen en een rondgang door de gemeente te maken om iedereen die daarvoor ook maar enigszins in aanmerking komt, op te wekken om geloofsbelijdenis af te leggen. In dit opzicht dient het Woord van Hooglied 2 : 7 veel meer ter harte genomen te worden: 'Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste'. De Gode welbehaaglijke geloofsbelijdenis is een weloverwogen reactie op de lokking en de aandrang van het Woord, maar nooit en te nimmer een in welke vorm dan ook opgedrongen of zelfs afgedwongen reactie. Als de noties van vrijwilligheid en hartelijke begeerte ook maar in de minste mate ontbreken, is het geen wonder dat men later niets meer in het belijdend lidmaatschap ziet of misschien dat zelfs wel betreurt. Ontelbare keren heb ik het in de ambtelijke dienst meegemaakt dat iemand op mijn vraag waarom hij in het verleden belijdenis had gedaan, antwoordde: 'Dat weet ik zelf ook niet; iedereen uit mijn omgeving deed het, dus ik ook'. Of: 'Ik wilde van de catechisatie af'. Een ander veelgehoord antwoord was: 'Mijn verloofde en ik hopen te trouwen. Als er dan kinderen komen, moet je die toch kunnen laten dopen? Dus moet je van tevoren lid van de gemeente zijn', of: 'Een gemeente kan toch niet zonder leden?' Iets inhoudelijker lijken redeneringen als 'Je moet je doop voor je eigen rekening nemen' en: 'De Heere vraagt toch een antwoord van ons?' De meeste van deze antwoorden zijn te oppervlakkig om serieus genomen te worden. Op de laatste twee zal hier nu wel ingegaan worden. Inderdaad herbergt de gave van de Doop de opgave van het Avondmaal. En voor het laatste is geloofsbelijdenis noodzakelijk. Inderdaad is het verschrikkelijk als de Heere ons door de dienst van Zijn Woord dringend en liefelijk roept en wij weigeren onszelf te verloochenen, alles op te geven en Hem te gaan volgen. Maar als iemand zich dan ook maar in het minste tot het afleggen van geloofsbelijdenis verplicht voelt, is het mis. Wie trouwt er nu omdat hij het als zijn plicht voelt? Liefde is een zaak van vrijwilligheid en van het hele hart. Zo ook het doen van geloofsbelijdenis.

Triest voorbeeld
Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat, nadat de oproep tot het volgen van belijdeniscatechisatie was uitgegaan, een jonge, getrouwde vrouw een gesprek met mij aanvroeg. Zij vertelde dat het Woord haar te pakken had gekregen en dat haar hart nu naar de Heere mocht uitgaan. Onder tranen zei ze vervolgens: 'En weet u wat nu zo erg is, dominee? Toen ik 18 was heb ik uiterlijk belijdenis gedaan om van de catechisatie af te komen. Nu zou ik van harte belijdenis willen doen, maar nu kan het niet meer….' Vervolgens vroeg ze of ze toch belijdeniscatechisatie mocht volgen, want ze wist van zichzelf dat haar kennis minimaal was. Dit voorbeeld toont aan dat predikanten en kerkenraden een zware schuld op zich laden als ze belijdeniscatechisanten zo maar toelaten tot het afleggen van hun jawoord jegens de Heere. Zij zorgen ervoor dat zij die onder het zegel der eeuwige verkiezing liggen, een nog zwaarder pak te dragen krijgen dan nodig is. Met alle goede bedoelingen die ambtsdragers soms kunnen hebben, maken zij op deze wijze veel kapot. In één van de gemeenten die ik heb mogen dienen, heeft de kerkenraad mij geleerd dat als je een bloem in de knop openbreekt, die bloem gaat stinken, maar dat als je die uit zichzelf open laat gaan, die bloem gaat geuren! Het valt te vrezen dat er op dit punt veel ambtelijke schuld ligt en dat die schuld niet of nauwelijks wordt gevoeld. De Heere geve dat het anders mag worden.

Ambtsdragers en (groot)ouders
Enerzijds kan er niet ernstig genoeg op gewezen worden dat de Heere het waard is dat wij Zijn Naam belijden en dat wij krachtens schepping, onderhouding, verbond, gave van de heilsmiddelen en welmenende roeping geen recht hebben om onbekeerd te zijn. Anderzijds moet hier een punt gezet worden. In het ambtelijke is dan het noodzakelijke gedaan. Vervolgens moeten ambtsdragers hun handen ervan aftrekken en het biddend overgeven in de handen van de Heere. Met iedere stap die een ambtsdrager vervolgens zet, loopt hij de Heilige Geest voor de voeten en in de weg. Het maakt een eeuwig verschil of de Heilige Geest ons in Zijn zaligmakende bediening heeft gebracht tot het allerheiligste jawoord dat wij op aarde kunnen geven, of dat een mens ons daartoe heeft aangezet. Het is een heilige kunst die alleen maar als gunst wordt geleerd op de leerschool van de Heilige Geest om na het planten en natmaken de vrucht aan de Heere over te geven. Er wordt niet slechts in dit verband een heilige terughoudendheid van ambtsdragers gevraagd, maar ook van ouders en grootouders. Het is een grote en aan te bevelen zaak als (groot)ouders met hun (klein)kinderen in gesprek gaan over het afleggen van belijdenis. In de praktijk blijkt iedere keer weer dat er niet of nauwelijks geestelijke gesprekken tussen de diverse generaties worden gevoerd. Dat is niet goed. In die zin is het wel goed als (groot)ouders uit bewogenheid met de geestelijke staat en stand van hun (klein)kinderen het doen van belijdenis ter sprake brengen. Maar laten zij dit dan op een voorzichtige en pastorale wijze en niet in de minste mate dwingend doen. Het schermen met een argument als 'Zolang jij geen belijdenis doet, ben ik op grond van de belofte die ik als ouder bij jouw doop heb gedaan, nog steeds voor jouw verantwoordelijk' is strijdig met het liefdeskarakter van de geloofsbelijdenis. Laten (groot)ouders in dit opzicht bewogen en terughoudend zijn. Gezien het geestelijke karakter van het belijdenis doen is het uiterst belangrijk dat er ieder jaar voorafgaande aan het catechisatieseizoen en gelijktijdig met de oproep tot het volgen van belijdeniscatechisatie een preek wordt gehouden waarin aan de hand van de Heilige Schrift wordt ingegaan op het karakter en de inhoud van het afleggen van geloofsbelijdenis. Verder is het onmisbaar dat de catechiseermeester aan het begin van het seizoen een persoonlijk gesprek heeft met elke catechisant die zich voor de belijdeniscatechese heeft gemeld. In dat gesprek vraagt hij op pastorale wijze naar de motieven en de motivatie. Indien er geen uiterlijke bezwaren zoals ontrouwe kerkgang, wereldse leefwijze enzovoorts zijn, mag iedereen de belijdeniscatechisatie volgen, ongeacht of men werkelijk belijdenis wil doen of niet. Wel dient reeds vooraf duidelijk gesteld te worden dat er op grond van de Bijbel geen leerbelijdenis, maar geloofsbelijdenis vereist is. Het is mijn hartelijke begeerte dat de Heere geestelijke werkzaamheden in onze gemeente met het afleggen van geloofsbelijdenis geeft. Automatisme in het wel of niet doen is in elk geval de dood in de pot. De Heere geve nog gebed voor deze zaak.

Ds. W.J. op't Hof

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"