Een waar geloof - A.W. Pink

Hieronder treft u een citaat uit het boek "Een waar geloof" van A.W. Pink, blz. 17-20. Oorspronkelijke titel is "Saving Faith" ofwel "Het reddende geloof". Het boek is te vertaald uit het engels door E.J. Brouwer en heeft ISBN nummer 978 90 6140 708 9. Het is een ontdekkend boek wat grote actuele waarde heeft. In een tijd waarin mensen uit de reformatorische kring toenemend belangstelling lijken te krijgen voor een theologie die vaak "evangelisch" genoemd wordt, maar die in de praktijk arminiaans blijkt te zijn, is het nuttig een boek te lezen van iemand die dit fenomeen van binnenuit kende en die haar prediking en boodschap tot op de bodem geanalyseerd heeft. Ik zou zeggen, neem en lees. Dat het tot zegen mocht zijn en tot een ontwaken uit de doodslaap waarin men verkeerd.

Wat is het Evangelie? Is het een blijde boodschap uit de hemel die rebellen die God weerstaan op hun gemak wil stellen in hun verdorvenheid? Is het Evangelie gegeven om genotzieke jonge mensen te verzekeren dat, op voorwaarde dat ze slechts 'geloven', zij niets hoeven te vrezen voor de toekomst? Men zou dat zeker gaan denken, wanneer men luistert naar de manier waarop het Evangelie voorgesteld wordt - of beter: verdraaid wordt - door de meeste 'evangelisten', en nog meer wanneer we kijken naar de levens van hun 'bekeerlingen'. Zij die een beetje geestelijk onderscheidingsvermogen hebben, zullen zeker zien dat het slechts parels voor de zwijnen werpen is om zondaren te verzekeren dat God hen liefheeft en dat Zijn Zoon voor hen stierf, om zondaren te verkondigen dat zij een volledige vergeving van al hun zonden (verleden, tegenwoordige en toekomstige) kunnen verkrijgen door simpelweg 'Christus als hun persoonlijke Zaligmaker te aanvaarden.'
Het Evangelie staat niet op zichzelf. Het is niet iets dat onafhankelijk is van de voorafgaande openbaring van Gods Wet. Het is geen aankondiging dat God Zijn gerechtigheid heeft verzacht of de maat van Zijn heiligheid heeft verlaagd. Integendeel, wanneer het Evangelie schriftuurlijk uiteengezet wordt, is het de duidelijkste betoning en het beste bewijs van Gods onverbiddelijke gerechtigheid en Zijn oneindige afkeer van de zonde. Maar om het Evangelie schriftuurlijk uit te leggen, daarvoor zijn baardenloze jonge mannen en zakenmensen die hun schaarse tijd wijden aan een 'evangelisatietaak', volledig ongeschikt. Het is treurig dat vleselijke trots zoveel onbekwame mensen ertoe brengt binnen te dringen, daar waar mensen die veel wijzer zijn geen stap durven zetten, Deze toename van nieuwelingen is voornamelijk de reden voor de beklagenswaardige situatie waarmee we geconfronteerd worden. En dat de 'kerken' en 'samenkomsten' grotendeels gevuld zijn met hun 'bekeerlingen', verklaart waarom die zo ongeestelijk en werelds zijn.
Nee, mijn lezer, het is er verre, verre van dat het Evangelie de zonde licht zou maken. Het Evangelie laat ons zien dat God de zonde niet spaart. Het openbaart ons het ontzaglijke zwaard van Zijn gerechtigheid dat Zijn geliefde Zoon slaat, opdat er verzoening gedaan zou worden voor de overtredingen van Zijn volk. In plaats van dat het Evangelie de Wet terzijde zou schuiven, toont het de Zaligmaker Die de vloek ervan draagt. Golgotha leverde ons het meest ernstige en ontzagwekkende schouwspel dat tijd en eeuwigheid ooit te zien zullen geven van Gods haat tegen de zonde. En gelooft u dat het Evangelie of God Zelf verheerlijkt wordt door naar wereldse mensen toe te gaan en hun te vertellen dat ze 'op dit ogenblik gered kunnen worden door eenvoudig Christus als hun persoonlijke Zaligmaker te aanvaarden', terwijl ze nog gehuwd zijn met hun afgoden en hun harten de zonde nog liefhebben? Als ik dat doe, vertel ik hun een leugen, verdraai ik het Evangelie, beledig ik Christus en verander ik de genade van God in wellust.
Ongetwijfeld staan sommige lezers gereed om bezwaar te maken tegen de 'harde' en 'sarcastische' uitspraken die ik zojuist gedaan heb. Ze zullen vragen: "Toen de vraag gesteld werd: 'Wat moet ik doen om zalig te worden?', zei toen een geïnspireerde apostel niet uitdrukkelijk: 'Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden'? Kunnen we dan dwalen, als wij zondaars vandaag hetzelfde vertellen? Hebben we daar dan geen goddelijke volmacht voor?" Het is waar, die woorden staan in de Heilige Schrift, en omdat ze daar staan, concluderen veel oppervlakkige en ongeoefende mensen dat ze gerechtigd zijn om die woorden voor allen en een ieder te herhalen. Maar het zij opgemerkt dat Handelingen 16:31 niet gericht was tot een losbandige menigte, maar tot een afzonderlijk persoon, wat tegelijk aangeeft dat het geen boodschap is die zonder onderscheid moet weerklinken, maar een bijzonder woord dat gericht is tot hen wier gesteldheid overeenkomt met de persoon tot wie dit woord het eerst gesproken werd.
Verzen uit de Schrift moeten niet losgewrongen worden uit hun verband, maar gewogen, uitgelegd en toegepast worden in overeenstemming met het verband waarin ze staan. Dat vraagt om biddende overdenking, zorgvuldige meditatie en langdurige studie. Dat het daaraan ontbreekt, verklaart waarom zulke prullige, waardeloze 'boodschappen' meegegeven worden in deze haastige tijd. Kijk eens naar het verband van Handelingen 16:31 en wat zien we dan? Wat was de situatie en tot wie zeiden de apostel en zijn metgezellen: 'Geloof in de Heere Jezus Christus?' Er wordt ons daar een zevenvoudig antwoord gegeven, dat voorziet in een opmerkelijke en volledige uittekening van de gesteldheid van hen aan wie we dit waarlijk evangelische woord mogen voorhouden. Als we deze zeven details kort noemen, laat de lezer ze dan zorgvuldig overdenken.

Ten eerste was de man tot wie deze woorden gesproken werden, net getuige geweest van Gods wonderdoende kracht: 'En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los' (vers 26).
Ten tweede was de man als gevolg daarvan ernstig verontrust, hij wanhoopte bijna aan zichzelf: 'Hij trok een zwaard en zou zichzelf omgebracht hebben, menende dat de gevangenen ontvloden waren' (vers 27).
Ten derde voelde hij dat hij licht nodig had: 'En als hij licht geëist had' (vers 29).
Ten vierde werd zijn zelfgenoegzaamheid volledig de bodem in geslagen, want hij 'werd zeer bevende' (vers 29).
Ten vijfde nam hij de juiste plek in (voor God) - in het stof 'viel hij voor Paulus en Silas neder aan de voeten' (vers 29).
Ten zesde toonde hij respect en eerbied voor Gods knechten, want hij 'bracht hen buiten' (vers 30).
Ten zevende en tenslotte vroeg hij, uit diepe bezorgdheid over zijn ziel: 'Wat moet ik doen opdat ik zalig worde?' (vers 30).

Hier hebben we een heel duidelijke geschiedenis die ons kan leiden - als we ons willen laten leiden. Het was geen frivool, luchthartig, onbezorgd mens die aangespoord werd om 'gewoon' te geloven.
Integendeel, het was iemand die er duidelijk blijk van gaf dat er al een machtig werk van God in hem gewerkt was. Hij was een ontwaakte ziel (vers 27). In zijn geval was het niet nodig om hem zijn verloren staat op het hart te drukken, want hij voelde die duidelijk. Ook hoefden de apostelen hem niet dringend te wijzen op de plicht tot bekering, want zijn hele houding getuigde van zijn berouw. Maar om de woorden die tot hem gesproken werden toe te passen op mensen die volkomen blind zijn voor hun verdorven staat en die helemaal dood zijn voor God, zou nog dwazer zijn dan iemand die net bewusteloos uit het water gehaald is een flesje parfum voor de neus te houden. Laat mijn criticus het boek Handelingen zorgvuldig doorlezen om te zien of hij één voorbeeld kan vinden dat de apostelen een losbandige menigte of een groep heidense afgodsdienaars toespraken en hen 'eenvoudigweg' opriepen om te geloven in Christus.