In het Reformatorisch Dagblad van 16 februari 2009 geeft Andries Knevel aan dat de EO-uitzending waarin Knevel afstand
deed van zijn geloof dat God de wereld in 6 dagen van 24 uur heeft geschapen compleet is mislukt. Verder zegt hij o.a.
het volgende:
Knevel vertelde dat hij „al zeventien jaar” nadenkt over de vraag: schepping of evolutie? Hij vindt de opvatting van ”zes keer 24 uur” niet meer tot zijn „christelijk geloofspakket horen”. Knevel voelt zich daarin niet alleen staan. „Ook bij Augustinus, Calvijn en Billy Graham, om maar even een heel andere naam te noemen, kom je ruimte voor andere scheppingsopvattingen tegen. Mensen vragen mij: Ik wil oprecht christen zijn, maar moet ik nu ook geloven dat de wereld in zes keer 24 uur is gemaakt?”
Voorafgaand aan zijn verklaring op de radio had Knevel zelf een vraaggesprek met twee creationisten. „Ik daag ze uit: geef mij de data, geef mij jullie visie. Ik constateer dat de papieren van creationisten zwak zijn, maar ik blijf ruimte bieden aan hun visie. Ik zou niets liever willen dan dat creationisten mij overtuigen van zes keer 24 uur. Want als je dat loslaat, kom je voor veel problemen te staan. Daar zit ik nu middenin.”
Knevel gaat zelfs Calvijn voor zijn karretje spannen. Wat zegt de echte Calvijn (en niet de door Andries Knevel
gemaakte Calvijn) bij zijn verklaring van Genesis? Lees mee. "De eerste dag. Hier wordt openlijk de dwaling weerlegd van hen,
die zeggen, dat de wereld op een enkel ogenblik is geschapen. (Je zou denken dat Andries Knevel nu gelijk heeft, maar
niets is minder waar) Het is een al te gewelddadige spotternij, te zeggen, dat Mozes ter wille van zijn verhaal in
zes dagen verdeelt, wat God op één ogenblik voltooide. Veeleer heeft God zelf, willende Zijn werken regelen naar de
bevatting der mensen, een tijdvak van zes dagen voor zich genomen. De oneindige heerlijkheid Gods, die
zich hierin ten toon spreidt, zien wij zo licht (gemakkelijk) voorbij. En vanwaar komt dit anders, dan door onze
traagheid om Zijn grootheid te verbreiden, terwijl de ijdelheid van ons verstand ons intussen elders heenlokt? Tot
verbetering van dit kwaad heeft God het meest gepaste geneesmiddel aangewend, door de schepping der wereld in zekere
afdelingen te onderscheiden, om onze aandacht te trekken, en als het ware met geweld tot stilstaan te dwingen."
In de Institutie (Boek 1, hoofdstuk 14-1) schrijft Calvijn: "Hiertoe behoort ook wat Mozes verhaalt, dat het werk
Gods niet in een ogenblik, maar in zes dagen voltooid is."
En in hetzelfde boek, hoofdstuk 14-22, schrijft Calvijn: "Nu blijft nog over het andere deel, dat dichter komt
bij het geloof, namelijk, wanneer wij bemerken, dat God alles bestemd heeft
ten onzen goede en tot ons heil, en wanneer wij tegelijk in ons zelf en
in de zo grote goederen, die Hij voor ons bestemd heeft, zijn macht
en genade gevoelen, dat wij dan daarom onszelf opwekken om op
Hem te vertrouwen, Hem aan te roepen, te loven en te beminnen.
Verder, dat de Heere alles schept ter wille van de mens, heeft Hij door
de orde der schepping zelve aangetoond, zoals ik een weinig te voren
opgemerkt heb. Want het is niet zonder betekenis, dat Hij de bouw
der wereld over zes dagen verdeeld heeft; hoewel het niets moeilijker
zou geweest zijn, in één ogenblik het gehele werk tegelijkertijd in
alle opzichten te voltooien dan door een dergelijke voortgang
langzamerhand tot voltooiing te komen. Maar daarin heeft Hij zijn
voorzienigheid en vaderlijke zorg jegens ons willen doen uitkomen,
dat Hij, voordat Hij de mens vormde, al wat Hij voorzag, dat voor de
mens nuttig en heilzaam zou zijn, geheel van te voren toebereidde.
Hoe ondankbaar zou het nu zijn te twijfelen of wij een voorwerp van zorg zijn van
deze algoede Vader, die, naar we zien, zich om ons bekommerde,
voordat wij geboren werden? Hoe goddeloos zou het zijn, vol
vertrouwen ons ongerust te maken, dat zijn goedertierenheid ons te
eniger tijd, wanneer we in nood verkeren, in de steek zou laten,
terwijl wij zien, dat ze ons, toen we nog niet geboren waren, met de
grootste overvloed van alle goede dingen betoond is geweest?
Bovendien vernemen wij uit Mozes (Gen. 1 : 28; 9 : 2), dat door zijn
mildheid alles, wat er maar is in de ganse wereld, aan ons
onderworpen is. Het is vast, dat Hij dit niet gedaan heeft, om ons
door een schijngift te bespotten. Dus zal ons nooit iets ontbreken,
voorzover het van belang zal zijn voor ons heil. Ten slotte, om
eenmaal te eindigen, zo dikwijls als wij God de Schepper van hemel
en aarde noemen, moet ons tegelijkertijd voor de geest komen, dat de
uitdeling van alles, wat Hij geschapen heeft, in zijn hand en macht is,
en dat wij zijn kinderen zijn, die Hij ter voeding en ter opvoeding
onder zijn trouw en hoede genomen heeft; opdat wij alle goederen in
hun geheel van Hem alleen verwachten, en vast hopen, dat Hij nooit
zal dulden, dat wij ontberen, wat tot ons heil nodig is, en onze hoop
niet op iets anders vestigen; opdat, wat wij ook verlangen, onze
wensen zich tot Hem richten en wij van alwat wij genieten, erkennen
en met dankzegging belijden, dat het zijn weldaad is; opdat wij, door
zo grote liefelijkheid zijner goedheid en weldadigheid aangelokt, ons
beijveren Hem van ganser harte lief te hebben en te dienen.
Tot slot. Andries Knevel wil door de bril van de wetenschap naar Gods Woord kijken en alles met het verstand en de
rede kunnen verklaren. Dat zal echter niet gaan. Hebreeën 11:1 leert: "Het geloof nu is een vaste grond der dingen
die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet." Het geloof gelooft. Men zegt nog wel dat God de Schepper
van hemel en aarde is. In alle toonaarden kun je dat lezen, ook weer op 16/2/9 in het RD in het artikel van EO-medewerker
Irjan Aarten. Echter men zegt niet dat God de hemel en aarde in ZES dagen heeft geschapen. Zelfs EO-directeur Lock
wilde dat niet belijden voor de seculiere omroep. Zijn antwoord was toen: "Daar doe ik geen uitspraak over."
Als men niet gelooft dat God de hemel en de aarde in zes dagen geschapen heeft, dan maakt men God en Christus, door
Wie alles geschapen is (Joh. 1:3), voor leugenaar uit. Al deze mensen bedriegen zich voor de eeuwigheid.
De Heilige Geest heeft het Woord dan ook niet goed laten optekenen. Er staat toch duidelijk "het was avond geweest,
het was morgen geweest, de eerste dag." Wat te denken van alle andere wonderen? Denk aan de zondvloed, de tien plagen, de doortocht door de rode zee, Jona in de buik van
de vis, de opwekking van doden, en tot slot de komst van de Heere Jezus Christus in het vlees, Zijn lijden, sterven
en opstanding, en straks Zijn wederkomst. Weet u, al zou er in Gods Woord hebben gestaan dat Jona de vis had ingeslikt,
dan zou het geloof dit geloven, omdat het geloof een gave Gods is en van Christus afkomstig is.
M.G. van der Hoeven
Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"