De droefheid naar God

Geachte lezers, er is in onze dagen een leer die leert dat er weke harten bekeerd worden tot God in plaats van stenen harten zoals de Heilige Schrift bij monde van Ezechiël leert. Deze leer heeft een schijn van godzaligheid, maar is het net niet. En wat het net niet is, is het totaal niet. Daarmee worden zielen in een gestalte opgebouwd en voor eeuwig bedrogen. We willen u hier ernstig voor waarschuwen! De Heilige Schrift leert nadrukkelijk dat doden zullen horen de stem van de levende God en die ze gehoord zullen hebben, zullen leven; en dat de Heere bij de Zijnen het stenen hart wegneemt en een vlesen hart schenkt. Dat vlesen hart is niet buiten Christus verkrijgbaar. Het vlesen hart in de Schrift betekent de zielsvereniging met Christus waarbij tegelijk het ware geloof wordt ontvangen.
Wellicht heeft u op de woesteweg website één en ander gelezen over deze bedriegelijke leer die door ene Den Boef en Kleen wordt verspreid. Daarnaast wordt door Kleen ook nog het verbond en de sacramenten ontheiligd met zijn goddeloze visie aangaande de Heilige Doop waardoor de drie-enige God op een gruwelijke wijze wordt ontheiligd. Overal waar men op arminiaanse of (semi)-pelagiaanse wijze te werk gaat komt de Heilige Doop onder druk te staan omdat de mens centraal wordt gesteld. Ofwel de bedroefde mens met zijn weke hart of wel de beslissende mens met zijn zogenaamde vrije wilskeuze. Het is alles de dood in de pot, al meent men het leven te bezitten. Men leert offeranden Gods buiten Christus om, terwijl God niets behaagt buiten Christus! (Matth. 3:17). Als je leert dat de offeranden Gods waar Psalm 51 van spreekt buiten Christus om verkrijgbaar zijn, dan is Christus tevergeefs gestorven. David spreekt daar van Gods gerechtvaardigde volk.
G.P.P. Burggraaf wordt door bovengenoemde heren aangevallen en men verwijt hem hardheid, liefdeloosheid en wat al niet meer. Zelfs wordt hem een Judasgestalte verweten. Ach, er is niets nieuws onder de zon zegt Salomo. Men verwijt dan dat het alles uit de hoogte oordelen is. Zelf las ik dat Kleen schrijft dat ik door GPPB ben ingepalmd met buiksprekingen van godzalige oudvaders en dat mij geld uit mijn zakken is gepraat met verwijzing naar 2 Petrus 2:15. Die aantijgingen laat ik maar voor wat ze zijn. Ze zullen het allemaal voor God moeten verantwoorden, en wat als je dan op duizend vragen geen antwoord hebt? De valse weke hart leer en de ketterse doopvisie bedekt men met een website vol rechtzinnige preken, maar daar ziet de Heere en het van God geleerde volk dwars doorheen. Als de Heere al tot Zijn discipelen spreekt: "Ga weg achter Mij, satanas, gij zijt Mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn, Matth. 16:23", wat moet dan wel niet tot dezulken gezegd worden?
Dat wordt dan als hard en liefdeloos bestempeld. Ja, "deze rede is hard, wie kan dezelve horen?", is het dan (Joh. 6:60). Dezulken verstaan de woorden van Christus vleselijk en niet geestelijk. Hieronder enkele reacties mijnerzijds aan het adres van Den Boef. De godzalige lezer zal het verstaan. Misschien dat er zijn die denken: "Moet dat nu allemaal zo openbaar op het internet?" Hoewel ik de vraag kan begrijpen, is het noodzakelijk dat er tegenweer vanuit Gods Woord wordt gegeven volgens hetgeen de apostel Paulus schrijft: "Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. Want er zal een tijd zijn wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, 2 Tim. 2:2-3." De heer Kleen gebruikt 2 Tim. 2:3 ook op zijn website, echter lastert hij zelf de gezonde leer door bijvoorbeeld de Heilige Doop aan de kinderen als onbijbels van de hand te wijzen. Lees ook aandachtig hetgeen G.P.P. Burggraaf schrijft op www.derokendevlaswiek.nl.

Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken!


De droefheid naar God (1)

Ik raad u aan om Dordtse Leerregels Hoofdstuk 3 en 4 te lezen, artikel 11 en 12.

Daar staat o.a.: "HIJ opent het hart dat gesloten is, Hij vermurwt dat hard (inderdaad als een diamant) is, Hij besnijdt dat onbesneden is, enz..." Als de Heere je door Zijn Geest brengt in de bevinding van de verlorenheid van je bestaan, waarin je het recht Gods krijgt te billijken, toe te vallen en omhelzen (lees Leviticus 26:40-42), dan komt Hij ook op Zijn tijd de wedergeboorte te werken door de toegerekende gerechtigheid, heiligheid, wijsheid en volkomen verlossing van Christus toe te passen in je ziel door het geloof van Christus, waardoor er ook direct het geloof in Christus komt, en de zondaar met God verzoend wordt. De Dordtse Leerregels schrijven hierover dat het in haar kracht niet minder is dan de schepping of de opwekking der doden. Doden (geen bedroefden) zullen horen de stem van de levende God (Joh. 5:25), al gaat het nooit in de ontdekking buiten droefheid, smart over de zonde, smart over gezondigd te hebben tegen een goeddoend God, heen.

De droefheid naar God is vrucht van de wedergeboorte, dus vrucht van de inlijving in Christus door het ware zaligmakende geloof.
De kanttekeningen (werden die maar eens vaker gelezen door predikanten en ambtsdragers) bij 2 Korinthe 7:10, waarover deze droefheid gesproken wordt, zijn zo duidelijk en zeggen: "Dat is, die van God komt, Gode aangenaam is, en de zondaar tot God brengt; wanneer namelijk het hart des zondaars daarover recht bedroefd is, dat hij God zijn Vader door zijn zonde vertoornd heeft, met een vertrouwen van de vergeving derzelve door Christus Jezus, vergezelschapt met een vast voornemen van de zonde te vlieden; gelijk de voorbeelden van David, den verloren zoon, de zondares, Petrus en anderen uitwijzen." Er wordt hier gesproken over iemand die genade heeft ontvangen (zijn Vader heeft hij door de zonde vertoornd) en er wordt gesproken over een vertrouwen van de vergeving derzelve door Christus Jezus. Dat vertrouwen is vrucht van de wedergeboorte. Dat vertrouwen behoort tot het wezen van het zaligmakende geloof (zie HC Zondag 7).

U moet verder eens lezen wat HC Zondag 33 bij vraag 89 schrijft over de afsterving van de oude mens (dit wordt terecht door GPPB besterving genoemd, want de oude mens heeft de doodsteek gehad, Rom. 7:9), waar gesproken wordt over het hartelijk leedwezen.
Welnu, dat is de droefheid naar God. U ziet dat ook de Catechismus dit in het stuk van de dankbaarheid plaatst, en niet in het stuk van de ellende. Zeker is er droefheid in het stuk der ellende, smart over de zonde (denk maar aan de tollenaar die op zijn borst sloeg. Van der Groe beschrijft dat met boetvaardige voeten, handen, ogen en mond), maar u moet bedenken dat zolang we nog buiten de Vrijstad zijn, dat we nog kunnen omkomen. Buiten Christus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf! Goddelozen, vijanden, worden met God verzoend en geen bedroefden. Dat moeten we vasthouden, want anders komen we in mystisch vaarwater terecht waarbij wedergeboorte en geloof in de Heere Jezus Christus uit elkaar getrokken worden. De wedergeboorte is als de schepping: daar zij licht!

Een mens mag voor zijn bewuste vereniging met Christus door het ware zaligmakende geloof (waardoor Zondag 1 in waarheid wordt bevonden) niet worden opgebouwd in zijn kennis der ellenden, in zijn droefheid (want er is smart over de zonde zoals ook Van der Groe beschrijft in de toetssteen en dan bij de tollenaar als voorbeeld). Maar nu opgelet! Van der Groe zegt iets heel gewichtigs op blz. 154 van zijn toetsteen: "Deze is dan de grote en heilige les, welke de Tollenaar ons hier met zijn gebed komt te leren, dan namelijk een ware en oprechte boete nooit is zonder een waar geloof." Dus de ware droefheid naar God en het ware zaligmakende geloof zijn onafscheidelijk van elkaar en niet los verkrijgbaar. Weet u wat bitterlijk wenen geeft? Als een Petrus je lieve Zaligmaker te verloochenen. Dat was Petrus, die het ware zaligmakende geloof deelachtig was. Die droefheid is onderscheiden van de droefheid voor de geloofsvereniging met Christus.

ALLES BUITEN CHRISTUS MOET AFGESNEDEN WORDEN!


De droefheid naar God (2)

De letter doodt en de Geest maakt levend. Het einde van de wet is sterven. De wet werkt toorn (Rom 4:15). Dan kan de Heere geen kwaad meer doen, als de schuldbrief wordt thuisbezorgd. Zijn doen is rein en Zijn vonnis is gans rechtvaardig. Een hart wat doorstoken wordt sterft. Dat geldt in het natuurlijke en dat geldt ook in het geestelijke. Dan komen we als dood voor God te vallen. Een dode in het natuurlijke doet niets meer. Weent ook niet meer. Die ziel is het ermee eens geworden, is aan de zijde Gods gevallen, en gaat gewillig naar de strop. De nacht is het donkerst net voor de zonsopgang. Zo ook geestelijk. Weet u, mag ik het voorbeeld van een drenkeling aanhalen? Die ziet de dood voor ogen, schreeuwt om hulp tot alle krachten uit hem vlieden. Hoe wordt zo-een nu gered? Hoe wordt zo-een in uiterste doodsnood naar de kant gehaald? Dan moet de drenkeling kopje onder en bewusteloos worden gemaakt. Dan kan hij uit het water worden getild en worden gered en beademd zodat hij weer als levend gemaakt wordt. U begrijpt, het is een aards voorbeeld. Maar het gaat om wat hieruit geleerd en verstaan moet worden. Geestelijk komt de zondaar op dat uitgewerkte plekje terecht. Dan houdt alles op. Bidden, wenen, zuchten. De Heere doet een afgesneden zaak op de aarde. Dan vallen we als dood aan de voeten van Christus. Dat plaatsmakende werk doet de Heilige Geest in de overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel. Hij doodt en maakt levend. In die duisternis komt Christus tot de ziel te spreken: Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Dat geeft een blijdschap die alle verstand te boven gaat en tegelijk geeft dat een droefheid naar God die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. De apostel schrijft ergens: "Als droevig zijnde, doch altijd blijde". Ja, dat gaat nu samen in het leven der genade. Voor de inplanting in Christus wordt er zeker geweend, is er verslagenheid des harten, maar dat is op zich nog niet zaligmakend. De Schrift spreekt nergens over zaligmakende voorbereidingen tot de zaligheid (tot de inlijving in Christus). God de Vader is alleen tevreden met Christus, Zijn geliefde Zoon. De wet werkt dus geen droefheid naar God die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Dat is vrucht van het Evangelie, of wel de Balsem uit Gilead, door de vereniging met Christus. Lees ook eens de zaligsprekingen: "Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden." De kanttekeningen verwijzen naar 2 Kor. 7:9 waar over de droefheid naar God wordt gesproken. Deze personen zijn zalig. Die zijn dus met God in Christus verzoend. Er staat niet: "zalig worden die treuren!" De kanttekeningen bij 1 Kor. 11:28 waar staat: "Maar de mens beproeve zichzelf, en ete alzo van het brood, en drinke van de drinkbeker" luiden: "Dat is, onderzoeke zijn gemoed en consciëntie, of hij ook in zijn hart gevoelt een recht leedwezen en droefheid over zijn zonden, alsook een vast geloof en vertrouwen op de verdiensten van Jezus Christus, en daarenboven een ongeveinsd voornemen om de zonden meer en meer af te sterven, en in een nieuw godzalig leven voor God te wandelen." Hier vindt u weer de droefheid naar God en tegelijk het geloof in Christus. Dat gaat dus hand in hand samen in het leven der genade. Met alle respect over wat u zegt te beleven, maar het gaat erom wat de Schrift zegt, want ons hart is bedriegelijk. Daarmee zeg ik niet dat de beleving onbelangrijk is, wat Gods waarheid wordt doorleefd.

Tot slot, en dan eindigen we, Ezechiel hoofdstuk 11. Daar staat in vers 19: "En Ik zal hun a 51enerlei 52hart geven, en zal een 53nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal 54 het stenen hart uit 55hun vlees 56wegnemen, en zal hun een 57vlezen hart geven."

51 Dat is, hetwelk niet dubbel of vals is, maar oprecht, ongeveinsd, Mij alleen aanhangende, en niet verdeeld tussen Mij en de afgoden. Zie wijders Jer. 32:39 met de aant.

52 Dat is, wil, genegenheid, beweging. Zo is het woord hart meest genomen, als het bij het woord geest gesteld wordt; hetwelk dan betekent den zin, het verstand en de gedachten des mensen, Ps. 51:12. Ez. 18:31; 36:26.

53 Dat is, andere zinnen en gedachten dan tevoren in u waren. Versta een verandering van den geest, niet in wezen, maar in hoedanigheden en krachten. Vgl. de voor aangewezen plaatsen, insgelijks Rom. 7:6; 12:2. 2 Kor. 4:13. Ef. 4:23. Kol. 3:10.

54 Hebr. het hart des steens, dat is, een stenen of stenig hart. Het hart van den onherboren mens wordt hier bij een steen vergeleken, ten aanzien van zijn natuurlijke hardigheid. De gelijkenis bestaat voorts hierin, dat, gelijk een steen uit zijn natuur de kracht niet heeft om zich in vlees te veranderen, dat ook alzo een onherboren mens uit zijn eigen onherboren natuur de kracht niet heeft om zich tot God te bekeren; maar gelijk God uit stenen Abrahams kinderen kan verwekken, Matth. 3:9, zo kan Hij ook steenachtige harten door Zijn heiligmakenden Geest vermurwen.

55 Dat is, hun lichaam, waarin de ziel woont. Zie Job 12 op vers 10.

56 Te weten door uit de ziel de kwade hoedanigheden en krachten, waarmede zij door hun verdorven natuur Mij wederstaan, uit te roeien en van hen door den Geest der wedergeboorte weg te doen, opdat zij Mij niet meer wederstreven.

57 Hebr. een hart des vleses, dat is, een vlezen hart. Het hart van een herboren mens wordt hier bij vlees vergeleken, hetwelk niet hard is als een steen, maar buigzaam en gedwee is, en zich gewilliglijk van Gods Geest laat leiden. Zodanig is des mensen hart, nadat God het stenen hart weggenomen en een nieuw hart gegeven heeft.

a Jer. 32:39. Ez. 36:26.

Duidelijk staat hier dat het hart van een onherboren mens met een steen wordt vergeleken. Het vlesen hart wordt vergeleken met een herboren (wederom geboren) mens dat buigzaam en gedwee is en zich gewillig door Gods Geest laat leiden. Zulk een mens is in Christus ingepland en heeft het ware zaligmakende geloof ontvangen. U zegt dat uit het geloof de rechtvaardigmaking vloeit, maar zo moet u het niet verstaan. Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zo veel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden, aldus Guido de Bres in artikel 22 van de belijdenis des geloofs. Alles vloeit uit Christus voort, ook de droefheid naar God. Buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf. De Heere maakt volkomen doden levend, geen halfdoden. Als alle hoop ons ontvalt dan komt Hij.

Nu echt tot slot het woord van de Zaligmaker in Johannes 6:53: "Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, tenzij dat gij het vlees van den Zoon des mensen eet en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven." En de kanttekeningen: "Dat is, tenzij dat gij in Mij gelooft, Die Mijn lichaam aan het kruis in den dood zal overgeven en Mijn bloed storten tot vergeving der zonden. Zie vers 35. Want Christus spreekt hier niet van het uiterlijke eten, dat in het Avondmaal geschiedt, alzo hetzelve toen nog niet was ingesteld, maar van het geestelijke eten, dat is, Christus met waar geloof aannemen, en daardoor met Hem verenigd worden, hetwelk door het uiterlijke eten in het Avondmaal betekend wordt."

Zonder dit geestelijk eten van Hem is er GEEN LEVEN, DUS OOK GEEN WEEK HART.

Er kan veel zijn, ook aan inbeeldingen, denk aan de dwaze maagden die door de wijze maagden niet werden doorzien. Mensen kunnen in hun droefheid en smeken niet worden opgebouwd. Christus dient toegepast te worden aan het hart. Dan kan zo-een met Jakob zeggen: "Ik heb Alles". Ezau kon alleen maar zeggen: "Ik heb veel", en dat is niets. Al de bedroefden buiten de vereniging met Christus, de zogeheten bekommerden, moeten onder de bediening der wet gebracht worden in de prediking, opdat ze alle steunsels buiten Christus verliezen en in Hem opgelost worden.

M.G. van der Hoeven

PS Lees nog eens "Geen berouw zonder geloof" van W. Huntington.