Maar, ach neen, zegt een uitverkoren en geroepen Christengelovige, mij arme
zondaar, die ik voorheen ook maar een dood en verrot lidmaat van de Gemeente was,
is nu de beste genade geschied, dat ik hartgrondig mag vertrouwen en geloven, door
mijn barmhartige Zaligmaker, dat Hij mij ook Zelf een levendig lidmaat van Zijn
geestelijk Lichaam en Gemeente heeft gemaakt, en mijn dode ziel van het vlakke des
velds, waar ik jammerlijk vertreden lag in mijn bloed, heeft opgenomen in Zijn
eeuwige liefdearmen. O, hoe dwaalde ik eertijds ook als een verloren schaap! Ik kende
de stem niet van mijn goede Herder, Die Zijn leven stelt voor de schapen. Ik zat hoog,
op de steile top van Amana, van Senir en Hermon, en zwierf ongelukkig om in de
woningen der leeuwinnen, op de bergen der luipaarden, Hoogl. 4:8. Aldaar voedde ik
mijn ziel met as, en het bedrogen hart leidde mij ter zijde af, Jes. 44:20. Maar ziet het
wonder van Zijn grote liefde over mij. Zijn goede Geest heeft mij bij de hand genomen
en mij veilig naar omlaag geleid in een effen land, Ps. 143:10. Hij heeft mij gevoerd in
het wijnhuis, in het edele lusthuis van Zijn uitverkoren Kerk, waar de liefde Zijn
banier is over mij, Hoogl. 2:4. Mijn Noach, mijn getrouwe Zielvertrooster Jezus, heeft
mij immers ook achter Zich geleid en gebracht in de Ark, welke Hij tegen de geweldige
watervloed gebouwd heeft. Ik ben een levendig lidmaat van Zijn Kerk, een levende
steen van dat schone geestelijke Huis, 1 Petrus 2:5. Daar wil ik mij eeuwig op
beroemen, tot prijs van Zijn ondoorgrondelijke genade. Ik kan mij met de dode leden
van Zijn Gemeente nu niet meer verenigen. Zij rieken mij al te zeer naar de stank van
de ijdele wereld en van het zondige vlees.
Ik haat ook de vergadering van de blinkende huichelaren en van de gepolijste en
gepleisterde vromen, die, met een schijngeestelijk gelaat, de blinde wereld en elkander
zoetvoerig weten te bedriegen. Helaas, ik heb dat ongelukkige volk met grote smart
leren kennen. De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; ik heb
gewacht naar medelijden, maar daar is geen; naar vertroosters, maar heb ze niet
gevonden, Ps. 69:21. De beste van hen is als een doorn; de oprechtste is scherper dan
een doornheg, Micha 7:4. Ik heb geleerd wat het te zeggen is: een vervalste tong haat
degenen, die zij verbrijzelt, en een gladde mond maakt omstoting, Spr. 26:28. O, ik wil
mij nu, in deze boze tijd, geheel voegen bij het volk, dat steeds moet zuchten: Wend U
tot mij, en zijt mij genadig; want ik ben eenzaam en ellendig, Ps. 25:16; bij de treurige
Sionskinderen, die daar zitten en wenen aan de wilgen, Ps. 137:1, 2; bij de verachte
fakkelen, Job 12:5; de armen van geest en de vermoeiden, Matth. 5:3 en 11, 28, en bij
al degenen, die de Heere geroepen heeft, als een verlaten vrouw en bedroefde van
geest, Jes. 54:6, en waar ik aan bemerk, dat zij ook de lidtekenen van de Heere Jezus
dragen in hun lichaam, Gal. 6:17. Ja, ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en
ik zal nederig zijn in mijn ogen; en met de dienstmaagden mijns Heeren zal ik
verheerlijkt worden, 2 Sam. 6:22.
Wie zal ons met enkele woorden de geestelijke aard en de dierbare kracht en troost van
dit geloof toch recht beschrijven? Want een gemoed, hetwelk waarlijk gelooft, dat het
een levendig lidmaat van Jezus uitverkoren Kerk is en eeuwig zal blijven, geniet
voorwaar, door zodanig geloof, in de zalige gemeenschap met God en met al Zijn
uitverkorenen, duizendmaal meer waarachtige vrede en vergenoeging dan de
allervloeiendste pen machtig is uit te drukken. Wanneer iemand hieraan wilde
twijfelen, en indien hij mogelijk achten zou, dat er wellicht enige sieraad van
uitdrukkingen op de zaak werd neergelegd, dan willen wij zo een toewensen, dat het
hem eens zelf, door de Goddelijke genade, zalig te ondervinden gegeven mocht worden.
Wie van de kracht des wijns zal oordelen, die moet dezelve eerst proeven en
smaken. Komt dan, o mens! en proeft en smaakt ook, hoe goedertieren de Heere is.
Wordt toch zelf een oprecht gelovige, naar de werking der sterkte van Gods macht, en
ga eens in door de enge poort, Matth. 7:13. Ach, dat gij door de poort mocht ingaan in
de stad! Openb. 22:14. Dan zou u ook kunnen weten, wat u hier leest.
Dit alleen zeggen wij hier nog, dat zodanig toe-eigenend geloof, als wij hier
beschrijven, enkel rust op dat Goddelijk geloof in de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest, hetgeen voorheen van ons is voorgesteld, ja, dat het een en hetzelfde
allerheiligste geloof des Geestes is, en dat wij hier slechts deszelfs onderscheiden
geestelijke werkzaamheid aanwijzen jegens de onderscheiden Evangelische
voorwerpen. Of zou het anders ook mogelijk zijn, dat iemand in de Vader, de Zoon en
de Heilige Geest zou kunnen geloven, met een waar vertrouwen des harten, en zich die
gelukzalige Drie-enige God, als zijn genoegzaam Deel, zou toe-eigenen, en dat hij
daarnaast dan ook mogen in twijfel zou blijven hangen, of hij ook behoren mocht tot
Zijn heilige uitverkoren Gemeente, en of hij een levendig of een dood lidmaat van
dezelve zou zijn? Voorwaar, wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? en
wat samenstemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de gelovige met de
ongelovige? 2 Kor. 6:15. Neen, hij die waarlijk met zijn hart in God gelooft, die
gelooft ook zeker dat hij mede van Gods volk is, en dat hij een levendig lidmaat is van
die Kerk, welke nu strijd voert hier op aarde, en die namaals eindeloos zal zegevieren
in de hemel. Ja, hij werpt zich geheel neer op des Heeren getrouwheid en macht, het
gewis daarvoor houdende, dat hij door Zijn genade, ook eeuwig een zodanig lidmaat
van de Kerk zal blijven, en dat hij nimmermeer als een geveinsd en verrot lid
afgesneden zal worden. Want voorzeker het geloof dat de zalige en alleen machtige
Heere, de Koning der koningen, Die alleen onsterfelijkheid heeft, 1 Tim. 6:15, 16,
Eenmaal oprecht heeft aangegrepen en omhelsd, begeert hij zich nu met een verdwijnend
of vergankelijk goed niet meer op te houden, maar het moet al een waarachtig en
bestendig wezen zijn, waar het zich in zal verlustigen en mee wil laten tevreden
stellen.
Het zegt steeds met Asaf: Ik zal dan geduriglijk, Heere mijn God, bij U zijn: Gij hebt
mijn rechterhand gevat. Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna zult Gij mij
opnemen in heerlijkheid, Ps. 73:23, 24. Deze God is onze God, eeuwiglijk en altoos,
Hij zal ons geleiden tot de dood toe, Ps. 48:15. Immers zullen mij het goede en de
weldadigheid volgen al de dagen mijns levens, en Ik zal in het huis des Heeren blijven
tot in lengte van dagen, Ps. 23:6. Ja, ik zal eeuwig een lidmaat van Zijn Gemeente
blijven, en ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch enig ander ding, mij ooit
zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke vast gegrondvest is in Christus Jezus
onze Heere, Rom. 8:38, 39.
Voorwaar, hierin ligt de wezenlijke kracht en ziel van de christelijke troost. Al het
andere, wat het ook mocht zijn, ware toch niet in staat, om een rechte zielverzadigende
vrede in het gemoed van de gelovigen te werken, indien er slechts de eeuwigheid en de
volstrekte bestendigheid aan zouden ontbreken.
Uit "Toetsteen der ware en valse genade, HC Vraag 54, Th. van der Groe"