Toespraak van ds. Flapper
Gehouden tijdens de Balkan zendingsdag 2011

Voor deze overdenking wil ik met u lezen uit het Lukas-evangelie, het zevende hoofdstuk, de eerste tien verzen. Lukas 7:1-10, die ook in meerdere of mindere mate, de grondslag vormen voor de overdenking van deze voorganger. Lukas 7 vanaf vers 1:

1 Nadat Hij nu al Zijn woorden voleindigd had, ten aanhore des volks, ging Hij in te Kapernaüm.
2 En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.
3 En van Jezus gehoord hebbende. zond hij tot Hem de ouderlingen der joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.
4 Dezen nu, tot Jezus gekomen zijn de, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;
5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.
6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.
7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht, om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
8 Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.
9 En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden.
10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.

Wellicht bent u mij in gedachten al voorgegaan en hebt u bij uzelf gedacht dat het vanuit deze overdenking wel zal gaan over de bekering van een heidense hoofdman. Maar daar gaat het niet over. Want uit het woord des Heeren blijkt hier duidelijk uit dit Schriftgedeelte dat deze man al, terwijl hij daar in Israël gekomen is, gezonden is, door de Romeinse keizer om daar gestationeerd te worden en daar te zorgen voor de rust en de handhaving van de orde in Kapernaüm. Dat deze man daar al in Israël al bezocht is geworden met de beademing van de Heilige Geest. Daar is een beginsel van genade geopenbaard in het leven van deze man dat in de vrucht openbaar mocht komen. Deze man blijkt vanuit dit gedeelte mens te zijn, die van eeuwigheid bij God bekend is geweest. Waar Christus in de eeuwigheid al barensweeën over heeft gehad om deze zondaar te kunnen baren in de tijd, door Woord en Geest. Het komt in de vrucht openbaar dat er in deze man een nieuw beginsel van genade is gelegd. Dat hij wederom geboren is geworden tot een levende hoop. En dat is en zaak, die voor ons allen, vanmorgen aanwezig, onmisbaar, noodzakelijk is. Dat wij wederom geboren worden. Dat die levend makende beademing van de Heilige Geest ook voor ons noodzakelijk zal zijn. En dat zal zeker in de vrucht openbaar komen. We lezen in dit gedeelte dat de Joodse ouderlingen een goed woord voor hem mogen gaan doen, als hij daar in nood verkeerd over een zieke dienstknecht. En die Joodse ouderlingen kunnen van hem getuigen dat deze man het volk Israël lief heeft gekregen. Dat is toch zeker een zaak die vrucht is van de waarachtige bekering. Die eerste bekering, die God werkt in het hart. Dat daar een liefde komt voor het volk des Heeren. Dat daar een verlangen komt, hoewel dat voor eigen waarneming zo'n onmogelijkheid is, maar toch eens in contact te mogen komen met mensen die genade hebben leren kennen. Om iets te mogen proeven van het werk Gods, wat God gedaan heeft, ook bij een ander. Opdat de Heere daarin verheerlijkt zou worden. Een andere zaak die genoemd word, is dat hij onszelf de synagoge gebouwd heeft, zo getuigen deze Joodse ouderlingen. Daar is dus ook een liefde gekomen voor de dienst des Heeren. Zo'n grote liefde, dat alles wat hij in zijn macht en in zijn bezit had, aangewend mocht worden voor de dienst des Heeren. Dat niets hem teveel was, opdat de dienst Gods voortgang zou hebben daar in Kapernaüm. Het zijn zomaar wat trekken die zo direct uit de mond van de ouderlingen komen, om daarmee aan te geven dat hij het waard is, dat de Heere Jezus deze weldaad aan hem bewijst. Maar er zijn nog belangrijkere, nog wezenlijkere dingen te zeggen. Wij lezen in dit gedeelte dat hij van Jezus gehoord heeft. Dat wil zeggen dat deze man doorboorde oren heeft gekregen, om te verstaan wat Die Naam Jezus betekent. Heeft u dat in uw leven weleens leren zien wat voor betekenis Die Naam Jezus heeft? Deze man is in de schuld gekomen voor het aangezicht Gods. En hij heeft moeten leren zien dat hij een Zaligmaker, een Jezus nodig had, om ooit met God verzoend te kunnen worden. Om nog de weg der zaligheid te mogen ontvangen bij God vandaan. De Heilige Geest heeft hem onderwezen in de wegen des Heeren. En in de weg ter ontkoming van die welverdiende straf is hem aangewezen, onder die verkondiging van Die aam daar onder Israël. En daar is een zicht gekomen op de weg der Zaligheid. Hij heeft de weg ontsloten gekregen om te zien in welke weg hij toch zalig zou kunnen worden. Al getuigen zijn zonden duizendmaal tegen hem. En dan is er nog wat: Eén van de meest duidelijke en heldere kenmerken van het ware werk der genade is, dat God, Die van eeuwigheid Zich een volk ten eeuwige leven heeft verkoren, Zijn Kerk ook zwanger gaat maken. Zijn Kerk ook gaat bedelen met de nood van zielen op weg naar de eeuwigheid. Dat daar bewogenheid komt naar de naaste toe. Maar meer dan dat: dat er nood opgelegd gaat worden naar het hart.

Wij lezen dat hij een dienstknecht, een slaaf, had, die hem zeer waard was. In de grondtaal staat daar een woordje dat wij in het Nederlands ook wel gebruiken, het woordje 'intiem.' Dat wil zeggen: deze had een zeer nauwe omgang met deze hoofdman gekregen, daar was een nauwe verbondenheid gekomen, daar was betrokkenheid op elkaar gekomen, daar was zelfs een band gekomen die deze hoofdman zo zwaar woog dat hij de nood van zijn zieke slaaf, als zijn nood is gaan ervaren. Daar mocht iets openbaar komen van het genadewerk Gods. 'Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.' Hier mocht een lastdrager zijn die met de nood van een ziel, met de nood van een lichaam, gekomen is om daarmee voor het aangezicht Gods terecht te mogen komen. Deze nood is hem van God vandaan opgelegd geworden. Gods kinderen, waar het ware genadewerk Gods gevonden wordt, worden lastdragers hoor! Daar wordt een Kerk geboren die hier ook kinderen zal gaan baren op deze aarde. Dat is de weg waarin God Zijn zendingsarbeid laat rondgaan over deze aarde. Hij maakt Zijn Kerk zwanger. En Hij laat die Kerk kinderen baren om zo geestelijk vrucht te mogen dragen op deze aarde. 't Is onbestaanbaar dat een kind van God vruchteloos over deze aarde zal kunnen gaan en zo zal gaan sterven. U zegt: dat zijn nogal grote zaken die u daar zegt. Ja, maar het is tot zelfonderzoek, nietwaar? Zijn er hier mensen in ons midden die daar weet van hebben? Die door genade daar weet van hebben dat de Heere in hun leven is gekomen, dat hun eigen ziel hen tot een ontzaggelijke last is geworden vanwege de zondeschuld die omgedragen is. Die vermeerderd is in dit leven, de dadelijke zonde. De erfschuld die wij vanuit het paradijs over ons hebben gehaald, in Adam verdoemelijk voor God geworden. Die daar in aanraking zijn gekomen met hun eigen gerechtigheden, die een wegwerpelijk kleed voor God zijn, waarvan niet staande zal kunnen blijven in de dag des oordeels. Die met dat vervloekte ongeloof in het hart geconfronteerd zijn geworden op een ontzaggelijke wijze zodat er een walging over je eigen bestaan is gekomen. Wel waar de nood van je eigen ziel gevoeld is geworden, waar daar iets van die weg ontsloten is geworden door de duisterheid van je eigen bestaan heen, en daar die Naam geopenbaard is geworden in beginsel, en daar hoe langer hoe meer verklaard zal gaan worden. En in een weg van recht Hij zichzelf zal gaan wegschenken aan het hart. 't Is onbestaanbaar dat Gods Kerk vruchteloos over de aarde zal gaan. En het is waar: de één zal dertigvoud, de ander zestig- en de ander honderdvoud mogen dragen en dat is ook een zaak die onderscheiden uitgelegd kan worden, maar één van de zaken die daarbij gezegd mag worden is dat Gods kinderen nood- en lastdragers gaan worden op deze aarde. Zielen op het hart gebonden krijgen. Deze dienstknecht was hem zeer waard. Hij was krank, hij was verlamd geraakt en leed zware pijnen, zegt het Mattheüs-evangelie. En hij ligt daar op sterven, En in de laatste uren van het bestaan van deze man mag daar deze hoofdman de toevlucht gaan nemen tot die Éne Naam die hij heeft leren kennen in zijn eigen leven, waarop zijn hoop nu gericht is gaan worden. En als dan de Heere Jezus Christus mee gaat, op het woord van deze ouderling, en Hij het huis van die hoofdman te Kapernaüm nadert, dan ziet hij Hem komen en de schrik slaat om zijn hart. En hij zendt zijn vrienden uit naar Jezus toe en hij gaat daar die vrienden laten zeggen hoe het in zijn halt ligt. Die Joodse ouderlingen, die hadden wel namens hem gesproken, maar niet met zijn woorden hoor. Die vrienden, die daar tot Hem, tot de Heere Jezus Christus zijn uitgegaan, die hebben met zijn woorden gesproken.

En dan klinkt daar tot twee maal toe dat hij het niet waardig is. Maar eerst zegt hij: 'Heere, neem de moeite niet.' Dat is een geloofszaak geweest. Daarbij heeft die man gevoelt in zijn binnenste dat hij de tijd van deze Zaligmaker niet waardig is geweest. En tegelijk dat het voor Christus niet nodig is om onder zijn dak te komen omdat wonderwerk te kunnen doen. Het was niet nodig, want hij had gehoord, ongetwijfeld, van die koninklijke hoveling die tot Christus uitgegaan was toen hij in Kana was. En daar gebedeld had of Hij mee zou willen komen en zijn zieke zoon zou willen genezen. En de Heere Jezus had hem vermaand en gezegd: 'Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, gij zult niet geloven.' Toen had die man mogen ervaren dat Christus uit Kana vandaan met één woord zijn zieke knecht had kunnen genezen. Wel, dat woord heeft die hoofdman daar te Kapernaüm vast gehoord van die koninklijke hoveling. En hij heeft het geloofd, dat het voor Christus niet nodig was om op deze wijze te komen. Maar meer dan dat, de ontzaggelijke nood kwam openbaar in zijn leven: 'Ik ben het niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht tot U te gaan.' Daar wordt tot twee maal toe gesproken over 'niet waardig zijn'. En in de grondtaal, in het Grieks, worden daar twee verschillende woorden voor gebruikt. Het eerste woord dat gebruikt wordt, 'ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen', geeft een getuigenis van dat hij gevoeld heeft, geweten heeft, dat hij een heiden was. Dat hij een buitenstaander was, dat hij vanwege zijn afkomst onheilig en onrein was. En dat als Christus onder zijn dak zou inkomen, Hij Zich zou verontreinigen om in de nabijheid van zo een te komen. Dat zou Hem onrein maken. Zulk een hoogachting had hij voor Christus in zijn hart ontvangen. Dat hij daaraan niet schuldig wilde worden. Dat Christus door zijn onreinheid ook onrein zou worden. Wel, dat is misschien wel een vraag vanmorgen voor ons hier bijeen gekomen. Bent u voor uw eigen waarnemingen al eens als een onreine geworden voor het aangezicht Gods, vanwege uw afkomst? Heeft de Heere u door genade al eens leren zien wie wij geworden zijn in die diepe val in het paradijs, dat Adam onze vader is en wij uit hem als onreine, onheilige, bedorven zondaren zijn voortgekomen? Dat ons hart, ons huis, een onbewoonbaar verklaarde woning is, waar de Heere geen intrek meer kan nemen vanwege de vuilheid van ons bestaan voor eigen waarneming? Deze man heeft mogen getuigen: 'Ik ben het niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen!' Bent u zo al eens onwaardig geworden voor u zelf? Maar hier vanuit dit schriftgedeelte ook. In de gebedsworstelingen met zielen die opgebonden werden op uw eigen bestaan, in de gebedsworstelingen, eigenlijk diezelfde gang gaan doorleven, die de Heere gaat, in de weg van de waarachtige bekering. Dat je als het ware opnieuw gaat inleven: 'Om mijnentwil kan het niet, kan het nooit dat Hij mijn gebeden hoort, ook voor diegenen die op mijn hart gebonden zijn!' Ik kan het niet nalaten te roepen voor die ziel, die op mijn hart gebonden is! De barensweeën worden daarin ervaren voor je eigen bestaan. En toch, en toch, niet waardig te zijn. Dat de Heere komt, en spreekt. 'Daarom heb ik ook mij zelven niet waardig geacht, om tot U te komen!' Hier staat een ander woord, zei ik, in het Grieks. En het woord dat hier geschreven is in de grondtaal is een woord dat er op aanduidt: 'Ik heb teveel gezondigd, Ik ben niet alleen onheilig vanuit het wezen van mijn bestaan, maar ik ben ook onrechtvaardig. Aan mijn handen kleeft: de zonde, mijn bestaan is doorzondigd, ik kan voor Uw aangezicht niet bestaan, Heere' Naar het rechtvaardig oordeel Gods, tijdelijke en eeuwige straffen verdient te hebben. Dat is de inleving van het hart van deze man, als hij hier spreekt: 'Daarom heb ik ook mij zelven niet waardig geacht, tot U te komen, want ik kan voor Uw aangezicht niet bestaan!' En dat, nogmaals, terwijl hij liep met de nood van zijn zieke dienstknecht, hè. Hier wordt ons niet getoond de waarachtige bekering van deze hoofdman te Kapernaüm, hier wordt ons getoond de geloofsworsteling die deze man heeft ervaren, door de barensweeën heen om de nood van één die op zijn hart gebonden is, aan de troon der genade neer te leggen.

En dan blijkt, dan blijkt opnieuw, dat God in Zijn recht en in Zijn heiligheid, het niet en nooit om onzentwil kan doen, maar dat Hij nochtans gebruik wil maken van Zijn Kerk. De moeder van Gods kinderen is de Kerk, nietwaar? Die zwanger gemaakt gaat worden. Hier zegt hij: 'Ik ben het niet waardig.' Dubbel onwaardig, onheilig, onrein. Weet u wat deze man was, in die gebedsworsteling, in die geloofsbeproeving, in die geloofsworsteling die hier openbaar komt? Deze man was stof en as geworden. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Hij heeft ingeleefd mensenkind te zijn. Maar hij is ook as geworden. Dat wil zeggen: verbrand hout, nietwaar? Verteerd hout. Voor het aangezicht Gods verteerd geworden vanwege de heiligheid en majesteit Gods. Vanwege de rechtvaardigheid Gods en vanwege zijn eigen onwaardigheid, die dubbel was. En dan, dan, nochtans hè! Nochtans, niet op te kunnen houden om aan te kleven aan de troon der genade. 'Spreek slechts een woord, en mijn dienstknecht zál genezen worden.' 0, dat is toch het ware werk des Heeren, hè? Dat waar daar de inleving van je eigen hart enkel bedorvenheid is, het toch niet op kan houden te worstelen aan de troon der genade. 0, het ware werk des Heeren, dat zegt één van de Erskines, dat ware werk heeft twee ogen: dat ziet met het ene oog op de ontzaggelijke onmogelijkheid en bedorvenheid van het eigen bestaan, maar het andere oog ziet nochtans omhoog. Ziet daar de totale mogelijkheid liggen bij God. 'Spreek slechts een woord, zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.' Er is als het ware een zwarte hand, die een brief op de bus doet. Maar die zwarte hand kan het niet verhinderen dat die brief toch aan komt. Deze man was zo zwart in zijn eigen waarneming, voor het aangezicht Gods, maar het kon niet verhinderen dat nochtans zijn gebed gehoord, en verhoord werd, bij God vandaan. Hij zegt: 'Ik ben ook een mens, hebbende onder de macht van anderen gesteld, de centurio, de hoofdman over honderd.' Maar er waren anderen, die boven hem gesteld waren. En als ik tot één van mijn soldaten zeg: 'Ga', dan gaat hij, en al ik zeg: 'Kom', dan komt hij. En als ik tot mijn dienstknecht zei, toen hij nog gezond was, 'Doe dit', dan deed hij het. Hij zegt: 'En Heere, U staat nu onder niemands macht of heerschappij, Gij staat onder niemands commando of bevel, Gij zijt de Heere der Heeren, die alle macht hebt in de hemel en op de aarde. En één woord van Uw lippen is genoeg, als Gij tot de ziekte van mijn dienstknecht zegt 'Ga', dan zal die gaan.' Dat is het geloof dat hier openbaar mag komen, dat andere dat hij heeft mogen belijden: 'Ik ben het niet waardig', was ook geloof hoor! Want het ware geloof heeft altijd twee zijden. Maar hier mag daar het zich op de almacht van Christus, op de hoogheid en majesteit van Hem doorbreken, zodat Hij daar aan één woord genoeg heeft. Meer dan genoeg heeft. En Jezus dit horende, verwonderde Zich. U zult begrijpen: naar Zijn Godheid hoefde Christus Zich niet te verwonderen, want Hij zag daar Zijn eigen werk, het Goddelijke werk terug keren in het hart van deze man, in de spraak van deze man. Naar Zijn Godheid was hij een gekende van eeuwigheid, Christus gegeven van de Vader opdat hij als een uitverkoren in de tijd zou openbaar komen, en de zaligheid in de tijd geschonken zou kunnen krijgen. Maar naar Zijn mensheid heeft Hij zich verwonderd over die grote daden Gods, die openbaar mochten komen bij deze heidense, maar door God bekeerde hoofdman te Kapernaüm, in de worsteling die hij had met een ziel, op weg naar de eeuwigheid. Waar is er hier onder ons, nog verwondering? Zitten er hier nog mensen, nog lastdragers, in ons midden? Dat is één van de meest wezenlijke en belangrijke kenmerken van het leven van genade hoor! Dat daar zielen opgebonden gaan worden.

Waar zou de Heere Zich nog kunnen verwonderen in ons midden? Waar zijn die worstelingen? Waar is dat kinderen baren, tweelingen voortbrengen? 'Want dan is de zendingsarbeid genoeg hier, in Nederland, hè? Op de Balkan niet minder, maar in Nederland ook. Waar zijn er nog, die met zielen worstelen? Misschien wel mensen, waarvan je voor je eigen waarneming helemaal geen doen wilt hebben. Ik heb eens gehoord dat er een vrouw was in de gemeente van dominee Kersten, in Rotterdam, die drie kinderen had, die helemaal van het spoor waren, afgeweken waren. En die vrouw die kende genade. En ze zocht iedere keer weer die kinderen op te dragen aan de troon der genade. Maar het werd afgesneden, keer op keer. En ze kon het er niet mee eens worden, ze was het er niet mee eens dat ze niet voor haar kinderen mocht bidden. Het is ook een zaak dat het gebed voor je eigen kinderen afgesneden gaat worden! En wat gebeurd er? De Heere bond de kinderen van dominee Kersten op haar halt. En ze moest met die kinderen van hem aan de troon der genade verschijnen. En dominee Kersten bezocht haar een keer, en toen zei ze: 'Dominee, ik zou zo graag voor mijn eigen kinderen willen bidden, maar dat mag niet. Dat wordt elke keer opnieuw afgesneden, ik kan er niet onder komen. En ik moet elke keer voor uw kinderen bidden, en dat wil ik niet.' Toen zei dominee Kersten tegen haar: 'Dan doe je het toch niet!' Maar als het een opgebonden zaak is, dan kan het niet anders, dan moet en zal daar die troon der genade bestormd worden. Waarom? Omdat Christus door Zijn geest in het halt zucht, omdat Christus Zelf daar die barensweeën van eeuwigheid heeft gehad om Zijn Kerk te baren in de tijd. Die daar barensweeën heeft getoond, omdat Hij Zelf Zijn Kerk gaat bevruchten. Hij Zelf het is met Wie die Kerk zwanger raakte. Ook met zielen op weg naar de eeuwigheid. Zo zal de Kerk de Kerk baren. En zo zal het werk Gods voortgang hebben op deze aarde. Dwars door mensenkinderen heen, dwars door zondaren heen, gaat God Zijn Kerk bouwen, die het onwaardig is in zichzelf. Jezus dit horende, zei daar tot die schare mensen, die mee gegaan waren vanaf de berg der zaligspreking; allemaal Israëlieten: 'Zo'n groot geloof het Ik in Israël niet gevonden.' Wat komt hierin openbaar? Dat de Christus Zelf het geloof wat geoefend mag worden, op Hem met zielen, met andere zielen dan uw eigen ziel, een groot geloof genoemd word. 'Zo'n geloof zelfs in Israël niet gevonden.' Alle zielen die er meenden binnen te zijn, zette Christus er buiten. En die hoofdman, die zichzelf er buiten had gezet, werd er door Hem in gezet. Door het wondere werk Gods, dat genade, vrije soevereine genade, wat hierin openbaar mocht komen. Wat een wonder: de dienstknecht is gezond gevonden. Die dienstknecht die mocht ervaren dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag. Zo geve de Heere onder ons velen, die niet alleen getuigen zijn in deze wereld, die in het boze ligt, maar die ook een opgebonden zaak op het hart mogen ontvangen. En zo de Kerk mogen baren tot Zijn eer. Want Christus roemde niet in het werk van deze man, maar Hij roemde in het geloof dat openbaar mocht komen als een geschenk Gods, als een vrije gift Gods. Want het is niet uit de werken opdat niemand roeme. Uit genade zijt gij zalig geworden, en dat niet uit u. Amen

Psalm 51: 9 en 10

Gods offers zijn een gans verbroken geest,
Door schuldbesef getroffen en verslagen;
Dit offer kan Uw heilig oog behagen;
't Is nooit, 0 God, van U veracht geweest.
Doe Sion wel, laat om mijn zwaren val
Uw goedheid niet van zijne burg'ren wijken;
Bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal,
Door Uwe straf, voor 's vijands macht bezwijken.

Dan vindt Gij in onz' offeranden lust,
Waarmee wij U, naar't heilig recht, vereren;
Dan zal 't altaar de varren gans verteren;
Dan wordt het vuur daarop nooit uitgeblust.