De Acte van Verlatinghe gebruikt door Bart Jan Spruyt als propaganda voor de algemene vrijheid van godsdienst

Op 5 januari 2015 liet Bart Jan Spruyt weer van zich horen in een artikel in het Reformatorisch Dagblad, getiteld "Christelijk geloof basisvoorwaarde voor democratie en tolerantie". Een gedeelte uit dit artikel willen we eens nader bezien of dit wel recht doet aan de geschiedenis en vooral of het gegrond is op de Heilige Schrift?

Wat schrijft hij zoal?
In mijn lessen op de Guido de Brès in Rotterdam pak ik het tegenwoordig daarom als volgt aan. Natuurlijk hebben christenen problemen met democratie, maar dat hebben alle verstandige mensen de eeuwen door gehad. Democratie schept een mentaliteit die tot een kinderlijke afhankelijkheid van de overheid leidt. Democratie is normloos: een toevallige meerderheid bepaalt wat goed is en wat kwaad, en is vaak niet weerbaar genoeg om haar eigen opheffing te voorkomen. Democratie ontaardt algauw in een tirannie van de meerderheid. En democratie is gebaseerd (als het goed is) op een fundament van waarden en deugden waarop het liberalisme slechts parasiteert.

Maar dan die rechtsstaat. Ik vertel hun eerst het verhaal zoals dat voor iedereen tegenwoordig vanzelfsprekend is. Inderdaad, er was die verlichting en haar strijd tegen onmondigheid en voor de democratische regeringsvorm. Toen kwamen die Franse en Bataafse revoluties, de democratie en de grondwetten. En daarom denkt iedereen dat wij politieke vrijheid niet aan het christelijke geloof hebben te danken maar dat die op de christenen is veroverd. Die vrijheid is er niet dankzij maar ondanks het christendom.

Maar dan ga ik heel langzaam het ”Plakkaat van verlatinge” met hen lezen, onze onafhankelijkheidsverklaring uit 1581. Dat is een expliciet christelijke tekst. De overheid hebben wij aan God te danken (Romeinen 13), een overheid moet voor haar onderdanen zorgen als een herder voor zijn schapen (Ezechiël 34), en er wordt een beroep gedaan op de „wet der natuur” (Romeinen 2). Tegelijkertijd bevat deze teksten gedachten die we als voorbodes van onze rechtsstaat kunnen beschouwen. De macht van de overheid is aan wetten gebonden en dient ten behoeve van het volk te worden uitgeoefend. Er moet vrijheid van godsdienst zijn. En als de koning een tiran wordt, mogen de Staten als vertegenwoordigers van het volk hem afzetten. Al deze gedachten gaan weer terug op een middeleeuws charter, de ”Blijde inkomste” uit het jaar 1356, die al evenzeer van een christelijke geest is doortrokken.

Tot zover het citaat van Bart Jan Spruyt.

Hij schrijft dat het natuurlijk is dat christenen problemen hebben met democratie. Is dat zo?
Als we beseffen wat democratie betekent, dat komt in het betoog van Spruyt in het geheel niet voor, namelijk: regeren door het volk, dan kan een Christen nooit een democraat zijn. Het is dus niet en kwestie van er problemen mee hebben, maar meer dan dat. Voor een Christen heeft alleen het Woord van God gezag en niet het woord van mensen (Handelingen 4:19, 5:29). Als we het huidige tijdsgewricht in Nederland bezien dan moeten we constateren dat bijna alle mensen, dus ook hen die zichzelf een christen noemen, geen moeite hebben met de democratie. Politici van zich christelijk noemende partijen (CDA, CU en SGP) leggen met het allergrootste gemak de eed op de grondwet en de koning af alsof Gods Woord niet bestaat. Men beweegt en voelt zich als een vis in het water van het politieke domein, van plaatselijk tot provinciaal en landelijk. Men is op en top participant in de democratie.

Spruyt spreekt van een politieke vrijheid die we vandaag de dag hebben en dat die niet dankzij maar ondanks het christendom er is. Ik weet niet over welke vrijheid hij het heeft, maar het is in elk geval niet de Bijbelse vrijheid. Denk aan 2 Korinthe 3:17 waar staat: "De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid." Dat is geen vrijheid om te zondigen, maar een vrijheid in de vreze des Heeren. Of denk aan de Galatenbrief in hoofdstuk 5:1 en 13 waar staat: "STAAT dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen." en "Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees, maar dient elkander door de liefde." De Bijbelse vrijheid is geen vrijheid om tot een oorzaak voor het vlees te gebruiken, dus om vrijheid te geven aan de zonde in gedachten, woorden en werken. Daar valt ook de politieke vrijheid onder waar Spruyt van spreekt. Politiek bedrijven kun je gelijk stellen aan het uitvoeren wat het volk wil en het kiezen tussen kwaden. Dat is geen vrijheid maar gebondenheid aan de satan, zoals die de mens al vrijheid heeft beloofd in het paradijs, terwijl we als gevallen adamskinderen gebonden zijn geworden aan de satan.

Dan gaat Spruyt vervolgens teruggrijpen op de geschiedenis en brengt het "plakkaat of acte van verlatinghe" ter sprake. Dat is de onafhankelijkheidsverklaring uit 1581. Hij gaat deze acte gebruiken om deze te laten buikspreken om zijn genoemde vrijheid te verdedigen. Hij zegt namelijk dat er vrijheid van godsdienst moet zijn. Naar aanleiding van zijn artikel heb ik hem de volgende vraag gesteld: "Waar staat in het plakkaat van verlatinge uit 1581 dat er algemene vrijheid van godsdienst is? Dus dat er niet alleen gewetensvrijheid is betreffende de godsdienst maar ook publieke vrijheid om uiting te geven aan de godsdienst, bijv. door in onze tijd moskeeën toe te staan?" Mijn werd netjes een reactie gegeven onder verwijzing naar de volgende zinsnede uit de betreffende acte met de woorden: "Onlangs verbleven daarom onze gezanten langdurig in Keulen, in de hoop dat door bemiddeling van de Keizerlijke Majesteit en de keurvorsten, die er ook bij betrokken waren, een zekere vrede te krijgen met enige goedgunstig verleende vrijheid, in het bijzonder van de godsdienst, die vooral een zaak is van het geweten en van God." Wordt hiermee de algemene vrijheid van godsdienst bedoeld? Waaronder dan verstaan wordt dat naast de ware godsdienst alle valse religies naas gewetensvrijheid ook de vrijheid hebben om zich in het publieke domein te manifesteren.

De officiële versie van de acte van verlatinghe uit 1581 begint met de volgende woorden:

“Alsoo een yegelick kennelick is, dat een Prince van den lande van Godt gestelt is hooft over zijne ondersaten, om deselve te bewaren ende beschermen van alle ongelijk, overlast ende ghewelt gelijck een herder tot bewaernisse van zijne schapen: En dat d'ondersaten niet en sijn van Godt geschapen tot behoef van den Prince om hem in alles wat hy beveelt, weder het goddelick of ongoddelick, recht of onrecht is, onderdanig te wesen en als slaven te dienen: maer den Prince om d'ondersaten wille, sonder dewelcke hy egeen Prince en is, om deselve met recht ende redene te regeeren ende voor te staen ende lief te hebben als een vader zijne kinderen ende een herder zijne schapen, die zijn lijf ende leven set om deslve te bewaren. En so wanneer hy sulx niet en doet, maer in stede van zijne ondersaten te beschermen, deselve soeckt te verdrucken, t'overlasten, heure oude vryheyt, privilegien ende oude herkomen te benemen, ende heur te gebieden ende gebruycken als slaven, moet ghehouden worden niet als Prince, maer als een tyran ende voor sulx nae recht ende redene magh ten minsten van zijne ondersaten, besondere by deliberatie van de Staten van den lande, voor egheen Prince meer bekent, maer verlaeten ende een ander in zijn stede tot beschermenisse van henlieden voor overhooft sonder misbruycken ghecosen werden:”

Hierin blijkt duidelijk de afhankelijkheid van de Heere God, Die een prins heeft aangesteld als hoofd over zijn onderdanen, als een herder zijn schapen. Verderop in de verlatinghe komt de door Spruyt aangehaalde moderne tekst.

“Dien niettegenstaende hebben niet willen laten by schriftelijcke ende ootmoedighe remonstrantien, met intercessie van de principaelste Princen van Kerstenrijck sonder ophouden te versoecken met den voorsz. Coninck te reconcilieren ende accorderen, hebbende oock lestmael langhe tijdt onse Ghesanten ghehadt tot Colen, hopende aldaer, deur tusschenspreken van de Keyserlicke Majesteydt en de Keurvorsten die daer mede ghemoeyt waren, te verkrijghen eenen versekerden peys, met eenighe gracelicke vryheyt, besondere van der religie (de conscientie ende Godt principalic raeckende)

Hierin staan de woorden: “de consciëntie ende Godt principalic raeckende”. Deze woorden zijn toch geen algemene vrijheid van godsdienst zoals dat in onze dagen wordt verstaan, dat elke religie zich in het openbaar mag manifesteren, zoals het bouwen van een moskee of een hindoetempel? Er wordt over vrijheid van geweten gesproken, want de Bijbel gebiedt geen gewetensdwang om mensen met geweld te bekeren. Maar we zien dat Bijbel geen plaats laat voor afgoderij, denk aan de Baäldienst. Dus de algemene vrijheid van godsdienst, die nu ook door de SGP wordt omarmd, vindt geen grond in de Bijbel. Spruyt verbreedt dus de vrijheid van godsdienst uit de acte van verlatinghe tot algehele openbare vrijheid van godsdienst. Dit hem gemeld hebbende is een reactie tot nu toe uitgebleven. Dat geeft toch wel te denken. Zo wordt dus geschiedenis gedoceert binnen het reformatorisch onderwijs en wordt de algehele godsdienstvrijheid erin gepompt bij de leerlingen en bij de theologie studenten, want hij geeft ook les aan het Hersteld Hervormd Seminarie. Het artikel van Spruyt doet dus in het geheel geen recht aan de geschiedenis en het is ook niet gegrond op de Heilige Schrift.

Lezers, onderzoekt de Schriften, want die spreken over een geheel andere vrijheid, namelijk de vrijheid van Gods Geest Die in al de waarheid leidt, en Die de leugen haat.

M.G. van der Hoeven

Ga naar home pagina "Het gekrookte riet"