HET GEKROOKTE RIET
HOME
HOME
Korte overdenkingen en spreuken

Hieronder wil ik u wat meegeven van hetgeen ik tijdens het lezen van Gods Woord, geschriften van oudvaders, preken, of anderszins tegenkom. Het zijn veelal korte kernachtige spreuken ter overdenking en herkauwing. De Heere passe het toe aan ons aller hart door de onmisbare werking van de Heilige Geest, Die Heere is en levend maakt, en leidt in al de Waarheid Gods.

1. Want evenzo veel invloed als de hemelse genade van Christus gedurig heeft in de harten van de gelovigen, zoveel goed zullen zij doen door de genade, en meer niet. Wat zij mogen doen door de aandrang of beweging van de Wet zonder de genade, dat is zonde, en een verdoemelijk werk van het ongeloof. Maar wat zij geestelijk doen door de genade uit aandrang en volgens de regel van de Wet, dat is alleen ware heiligheid en Godzaligheid.
Th. van der Groe in "Toetssteen der ware en valse genade, hoofdstuk IV, vraag 86 HC, handelende van de ware dankbaarheid, of de ware Heiligemaking des Geestes"

2. Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap.
Jesaja 61:10, gelezen tijdens de bediening van het Heilig Avondmaal aan de dis des Verbonds op zondag 29 juni 2008

3. En de bestraffende man in de poort wordt gemist, omdat we zover ons hebben laten meeslepen, meepraten en goedpraten, omdat er meer mensenvreze is dan vreze Gods. God wordt er aan gewaagd. Kinderen hebben gehoorzame ouders en de zonde vreet voort als de kanker. Ja, wat zou nog zonde zijn? Daar is schier geen besef meer van. En omdat wij doorgaan in onze eigen gekozen wegen, daarom gaat God ook door in het onttrekken van Zijn Geest en in het verbergen van Zijn Aangezicht voor den huize Jacobs. Wij leven vanwege de rechtvaardigheid Gods onder een wolk van verlating en verberging - en het wordt over het algemeen niet opgemerkt en nog veel minder ter harte genomen.
Ds. W.C. Lamain in "Zwijgende Ordinantiën, blz. 149, Dordrecht 1976"

4. Jaren geleden zag ik op een gezelschap in Noord-Brabant eens een man zitten, waarvan ik moest geloven, dat hij geen vreemdeling van het leven Gods was. Bij het eindigen vroeg ik wat voor een mens hij was. En die man zei met een bewogen hart: "Ik heb er nog maar nooit mijn handen om kunnen slaan." Hij was geen vreemdeling van de Persoon des Middelaars, maar miste de gelovige toeëigening daarvan. Jaren later vergezelde ik mijn vroegere leermeester ds. Kersten, toen wij kerkvisitatie moesten houden in de gemeente van Flakkee en hij daar 's-avonds preekte over Col. 2:6: "Gelijk gij dan Christus Jezus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem."
Het is nu al meer dan vijfenveertig jaar geleden, dat ik die predikatie mocht horen. Doch die avond blijft ook onvergetelijk voor mij. Het eerste punt ging over de Persoon des Middelaars. Waarachtig en eeuwig God, maar ook de Middelaar Gods en der mensen. De onwrikbare grondslag der eeuwige zaligheid. Toen over het aannemen van Christus Jezus en hoe dat gaat. Het klinkt nog in mijn oren na zoveel jaren: "Hoe wordt Christus aangenomen? Met afgekapte handen." Wat werd er die avond in de bediening klare wijn geschonken. Alles en dan ook alles van de mens werd afgesneden. Met een stem die door alles heen drong klonk het in de kerk: "Zomin dat wij met onze handen de sterren van de hemel kunnen pakken, zo min kan de mens in eigen kracht Christus aannemen. Het is alles Gods werk vanuit de eeuwigheid, in de tijd, door de tijd en tot het einde toe." Dat was wat hetgeen die avond werd verkondigd. En wat vanzelf altijd verkondigd moet worden. Het is nu al zoveel jaren geleden, dat ds. Kersten zo waarschuwde tegen de geest van de tijd, die de uitwendige belijder iets wil opdringen, wat de mens in zijn diepe val in het Paradijs totaal verloren is.
Nee, wij willen de mens niet stijven in zijn valse lijdelijkheid, maar ook niet aanzetten tot datgene, wat de mens verloren is in zijn diepe val. Hoe de werkelijkheid is en wat de waarheid is? God vindt Zijn volk niet wanneer ze ergens in een hoek of een kant leren zuchten en vluchten tot de God des levens, om genade door recht. Nee, de Heere vindt Zijn volk wanneer zij dood liggen in de zonden en in de misdaden. Naar Ef. 2:1 en zoals Christus Zelf verklaard heeft in Joh. 5:25: "Voorwaar, Voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven." Dat is de waarheid.
Helaas, helaas, wij krijgen meer en meer moeite met die verkeerde geest. De aloude geest van Pelagius, Arminius en Socinius, ja de verkeerde geest die de mens ingezogen heeft in zijn diepe val in het Paradijs: "Gij zult als God zijn." En wat bij ons allen van nature zo diep ingekankerd zit; God wat en wij wat. Wij willen ook een stem in het kapittel hebben. Maar de aanvaarding van onze doodstaat, de aanvaarding van onze diepe val en het onvoorwaardelijk bukken onder de gerechtigheid Gods, de aanvaarding van de hel in ons persoonlijk leven, dat is alleen de vrucht van de alles overwinnende genade in ons hart en leven. En zonder dat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, kan en zal dat nooit gebeuren. Tegenwoordig zijn er zoveel lieve, gewillige mensen, maar Gods Woord leert ons zeer duidelijk, dat vijanden met God verzoend worden. Die mensen leren, dat de mens geen haar wit of zwart kan maken. Dat de mens geen ding aannemen kan, zonder dat het hem uit de hemel gegeven is, Joh. 3:27.
Ds. W.C. Lamain in "Wachters op de muren van Jeruzalem, blz. 36-38, Uitgeverij de Palmboom St. Philipsland 1982"
[Naschrift MGvdH: Leg deze waarheid maar eens naast de prediking van vele dominees en wat verkondigd wordt op SRA en Heartcry bijeenkomsten en u zult zien dat velen zich laten betoveren met een leer waarbij er bij de mens nog wel een wilsbesluit te vinden is tot het kiezen van het goede (Paul Washer verwoordt dit zo: "Als jij de keuze hebt gemaakt om Jezus Christus te volgen, als jij de keuze maakte deze afgelopen dagen om gered te worden, dan wil ik je iets zeggen." Paul Washer zegt ontdekkende dingen, maar toch komt weer die Arminiaanse adder onder het gras vandaan. Nee, het is niet de gereformeerde leer die gegrond is op de Schrift.) Velen preken een heiligmakingsleer zonder rechtvaardigmaking in de beleving, en beseffen ook niet wat de mond der Waarheid in 1 Kor. 1:30-31 zegt: "Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere." Dat Sion door recht wordt verlost is hen totaal vreemd. Moet de mens dan niets doen? NIETS. Geloof alleenlijk. En goede werken dan? Het geloof door de liefde werkende. Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. Het zijn Gods werken in Zijn volk, want wat van de Heilige Geest is dat zondigt niet en dat kan Gode alleen behagen. Al wat uit het geloof niet is dat is zonde. Uw vrucht is uit Mij gevonden. Wie is wijs? Die versta deze dingen. Wie is verstandig? Die bekenne ze. Want des Heeren wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen. Want dien de Heere liefheeft, kastijd Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. De Heere kastijd ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. In dit leven hebben Gods kinderen de eerstelingen des Geestes, het is alles een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid, en toch in Christus Jezus volkomen rechtvaardig en volkomen heilig! Lees ook Zondag 23, 32 en 33 van de Heidelberger Catechismus. Wat een troost voor een arme, ellendige zondaar in zichzelf!]

5. Ook wijst deze afsterving ons het smartelijke gevoelen des vleses aan, waarme de oude mens in de ware bekering wordt gedood en ten onder gebracht. Voorwaar, de mensen mogen zich, in hun blindheid, ook al zeer vermaken met aangename dromen en schaduwbeelden van een zachte en liefelijke Evangelische bekering, zonder enige bange weeën of benauwdheden van een wettische overtuiging, en zij mogen daar het voorbeeld van een Zacheüs en die van anderen, van welker overtuigingen de Heilige Schrift zo geen bijzondere melding heeft gemaakt, ook al zeer dwaaselijk toe misbruiken; doch zij zullen het aan de ware bekeerde en wedergeboren Christenen zo licht niet kunnen wijsmaken, dat het doden en kruisigen van de oude mens zo gans aangenaam en zoetvoerig in zijn werk gaat.
Het sterven valt altijd bang en benauwd voor het vlees, wat men ons ook anders daarvan mocht willen zeggen, bijzonder als het niet geschiedt op een zacht veren bed, maar op een hard kruis. Die drieduizend bekeerden op de Pinksterdag hadden het zo gemakkelijk niet, toen hun oude mens moest sterven; zij gaven wel een benauwde schreeuw, wanneer zij met verslagen harten uitroepen: "Wat zullen wij doen, mannenbroeders?"..... Al wie zijn zonde zo heel licht heeft kunnen afsterven, als sommige lieden daarvan spreken, die mag wel zorgvuldig toezien, dat hij van de satan niet lelijk bedrogen wordt. De oude mens mag somtijds wel gevallen zijn in een diepe slaap, dat hij evenwel nog niet gestorven is; en op een slapende wolf of leeuw moet men niet te veel vertrouwen.
Th. van der Groe in "Toetssteen der ware en valse genade, hoofdstuk IV, vraag 89 HC, handelende van de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens"

6. Daarom, nalatende het beginsel der leer Christi, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren, niet wederom leggende het fondament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God, Hebr. 6:1. Wie altijd alleen wil timmeren aan een fondament, die zal zijn huis nooit volbouwd zien. En wat zal zo een uitvoeren? Daar moet een hoe langer hoe meer zijn, of onze werken zullen anders zekerlijk niet vol gevonden worden voor God, Openb. 3:2. Hoe langer hoe meer hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en een hoe langer hoe meer haten en vlieden van dezelve; ziet, deze is de ware afsterving van de oude mens. En dit is dan ook het eerste deel van de ware bekering, waar geen geveinsde, zo lang hij een geveinsde zal zijn en blijven, ooit iets van zal kunnen genieten.
Laten nu de blinde patronen of voorstanders van een zogenaamde Evangelische bekering, zonder een benauwde wettische overtuiging, hier vrij hun best doen, om de arme zielen, die gaarne bedrogen willen zijn, op alle wijze wel terdege in te stampen, hoezeer gemakkelijk en zacht en liefelijk sommigen somtijds wel getrokken worden tot de zalige gemeenschap van Christus, enkel door de touwen der liefde van de beminnelijke Evangelie-beloften, doch, zij zullen met al hun arbeid dan toch niet anders uitvoeren, dan die Ezechiëls-vrouwen gedaan hebben, die de kunst hadden geleerd om kussens te naaien voor alle oksels der armen, en hoofddeksels te maken voor het hoofd van alle statuur om de zielen te jagen; en over welker hoofden de Heere daarom ook zo een verschrikkelijk wee! uitroept, Ezech. 13:18.
De eenvoudigste Gereformeerde Christen zal wel lichtelijk bemerken, waar het me zo een schoonvergulde Evangelische leer toch naar toegaat, en hoe dezelve enkel dient, om het gehele eerste bekeringsstuk van de afsterving van de oude mens aan de kant te stellen. Dit is het grote geheim, dat achter die ongelukkige handel steekt: zij doen een nieuwe mens door het Evangelie opstaan, zonder dat er een oude mens door de Wet gestorven is. En dat heeft dan bij hen een Evangelische bekering. Maar zo lang als onze Gereformeerde leer van de twee delen der bekering staan zal blijven (en die zal door Gods almachtige genade wel staan tot de eeuwigheid toe), zullen deze lieden, met hun nieuwmodisch fatsoen van bekering zeker onder ons wel altijd achteraf moeten werken, en niet anders uitvoeren, dan dat zij, op zijn Pelagiaans of Enthusiastisch, de nieuwe mens over de huid van de oude mens heen zullen halen. Dit zal het al zijn, zij zullen des Moormans huid niet veranderen, hoewel zij hem ook zindelijk wassen en kunstig kleden, Jer. 13:23. Hun beste werk zal altijd maar een wit gepleisterd graf zijn, van dat fatsoen, als de Zaligmaker ons beschreven heeft, Matth. 23:27,28.
Th. van der Groe in "Toetssteen der ware en valse genade, hoofdstuk IV, vraag 89 HC, handelende van de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens"

7. Ouderwets gebakerd (ds. M.A. Mieras)
Marinus Mieras is te vinden in Gods huis en in het gezelschap van Gods kinderen. Op één van die gezelschappen vertelt hij iets over zijn geestelijke toestand. Handoplegging blijft uit. Van een oud kind van God krijgt hij te horen: "Mijn jongen, nu wens ik je van harte toe dat je je maar vlug dood mag werken en dat je er een nul op krijgt te zetten". Voor Mieras is het onbegrijpelijke taal. Later noemt hij die handelwijze "ouderwets gebakerd". Vroeger kregen de baby's soms een prik door die onhandige spelden. "Nu worden er duizenden bij duizenden gebakerd met veiligheidsspelden en dan is een mens gered, éér hij verloren gegaan is. Dan is hij zalig, eer hij iets van de rampzaligheid gevoeld heeft (...)".
In die lijn vertolkt ds. Du Marchie van Voorthuysen later op de begraafplaats Gods werk in het leven van ds. M.A. Mieras [1915-1981]. "In het laatst van z'n leven heeft hij verscheidene malen verteld hoe God hem krachtdadig en wonderbaarlijk heeft bekeerd. Hoe hij met al het gezichtelijke werk buiten zichzelf - ook alle gezichtelijk Borgtochtelijk werk - verloren ging. Hoe alles schade en drek werd om de uitnemendheid van de Persoon van de Middelaar". Het leven ligt voor ds. Mieras in Christus.
"Ouderwets gebakerd", gedeelte overgenomen van het artikel uit de Gezinsgids nummer 22, jaargang 61, 9 april 2009

8. Hoe dichter ik nader tot het huis van mijn Vader, hoe meerder ik hijg tot het eind van de krijg.
G.P.P. Burggraaf in de predikatie over de droefheid naar God, 13/6/2010

9. In de consistorie (ouderling P. Kurvink)
In Ouddorp leefde een godvrezende ouderling Kurvink. Die kwam eens de consistorie binnen. De kerkenraad was verder al compleet. Er viel een stilte toen hij binnenkwam. Toen was er toch één die de stilte verbrak en tegen hem zei: "We hadden het net over u." Toen zij ouderling Kurvink: "Als jullie goed over mij gesproken hebben, dan ken je mij niet. En als jullie slecht over mij gesproken hebben, dan kennen jullie jezelf niet."
Ds. H. Juffer in een predikatie te Voorburg, 20/2/2011

10. De tempels
Beziet men de tempels daar onze vaders God in zochten en vonden, waar vele kinderen in geboren werden, vertroost en opgebouwd, wat zijn ze nu geworden? Helaas, plaatsen van zonden, verloochening, miskenning en verwerping van die God en van die waarheid die alleen onze ziel kan redden. Mensendienst in plaats van Godsdienst. Verwaand door hoogmoed, verdwaasd door inbeelding. Blinde leidslieden der blinden; leraars die het ambt bedienen als een ambt van staat en eer, die de waarheid niet uitwendig, veel minder inwendig kennen noch geloven. Vijanden van het kruis van Christus. En zo de profeet is, zo is ook het volk: overgegeven aan de kracht der dwalingen, de leugen gelovende. Hemelhoog in beschaving en uitvindingen, hellediep in het gemis van de kennis van God en Zijn Woord en van zichzelf.
Ds. P. van Dijke (1812-1883), Citaat uit meditatie "Uw God is Koning, Jesaja 52:7b"

11. Raak
In vroeger tijd waren de gezelschappen van Gods volk meer aan de orde dan in deze droeve tijden. Maar ook toen was er wel eens een avond, dat het gesprek niet wilde vlotten. Want men was niet tevreden met een hele avond te praten over dominees en kerken en wat dies meer zij. Dat vond men in die dagen verloren avonden. Tegenwoordig lijkt het wel of men het er best mee stellen kan. Maar nu ongeveer veertig jaar geleden was er een gezelschap bijeen, die nog velen van 's Heeren kinderen telde. Een oude man, een kind van God, had de leiding die avond, en na gebeden te hebben, trachtte hij het gesprek in de goede richting te sturen. Maar het wilde niet die avond. Enkele mensen praten druk uit over allerlei dominees en anderen, zonder dat daar iets vruchtbaars uit beluisterd kon worden. Dat begon de oude man niet alleen te vervelen, maar het beschuldigde hem. Opeens zei hij: 'Vrienden, me dunkt, we hebben nu genoeg gedominood, laten we nu het ganzenbord eens op tafel leggen, en zien wie het eerst in de dood komt'. Het was een ogenblik stil, want men begreep best wat hij bedoelde. Enkelen van Gods volk begonnen te spreken uit hetgeen God hen daaruit had geleerd en zo kwam het gesprek die avond toch nog op de dingen, die bij God te doen zijn.
Ds. G. Bijkerk (Driedorp)